In die dagen waren er in Alkmaar twee vrij grote ziekenhuizen: het (neutrale)
Stadsziekenhuis, ook wel Centraal Ziekenhuis geheten en het katholieke St.
Elizabethgasthuis. Voor Pouwels maakte het niet uit: zijn bedrijf lag strategisch tussen
beide ziekenhuizen in. Van elk was hij nog geen honderd meter verwijderd. Kwam er
een ritaanvraag binnen dan ging dit meestal via het ziekenhuis dat dan naar Pouwels
belde om de ziekenwagen. De meeste aanvragen kwamen via het Stadsziekenhuis, maar
er werd ook wel voor het Elizabethgasthuis gereden. Voor de nonnen van dit ziekenhuis
was een rit met de ziekenwagen een echt uitje en soms maakte men op de terugweg een
omweg om familie van de zusters te bezoeken: omdat zij lid waren van een
kloostergemeenschap waren er minder mogelijkheden contact te hebben met familie.
Zo ging het bij het ziekenvervoer. Bij ongevallen was het iets anders. Aanvankelijk rukte
bij ongevallen de politie uit met een raderbrancard. Voorts beschikten beide
ziekenhuizen over een raderbrancard die later vervangen werd door een
rijwielbrancard.5 Toch ging men steeds meer gebruik maken van de wagen van Pouwels,
helemaal toen er in Alkmaar een GGD geïnstalleerd werd. Dit gebeurde in 1930.
Overigens was dit een zeer bescheiden organisatie die bestond uit een directeur die arts
was en tevens directeur van het Stadsziekenhuis, drie stadsartsen voor wie dit een
nevenactiviteit was, een schoolarts en een verloskundige. In 1932 stelden de directeur en
de stadsartsen een regeling voor de EHBO-zorg op. Volgens deze had steeds één arts
dienst die daartoe beschikte over een auto met medische uitrusting. Bij ongevallen
verleende hij hulp ter plaatse en als vervoer naar het ziekenhuis nodig was (vrijwel altijd
het Stadsziekenhuis) dan werd de wagen van Pouwels geroepen, die dan eerst langs het
ziekenhuis ging om een zuster op te halen.6
De tot ziekenauto
omgebouwde Graham.
Foto: collectie P.H. Pouwels