Alkmaar vanaf het Zeglis
gezien, zoals vastgelegd door
een onbekende schilder,
ca. 1700. Op het schilderij is
onder meer de houtzaag
molen 'de Kam' zichtbaar
(geheel links). Collectie
Stedelijk Museum Alkmaar
(zie ook de omslag)
aff toebehoort' (zie voor een volledige transcriptie bijlage B)7 De belending aan de west
zijde lijkt van eigenaar te zijn gewisseld: Aelbert Meesz maakte hier plaats voor Aelbert
Cornelisz. De andere drie belendingen zijn in principe hetzelfde gebleven, zij het dat de
weduwe van Jan Thijsz Teijsz inmiddels ook overleden moet zijn.
Lubbert Jacobsz houdt de molen in zijn bezit tot 45 augustus 1602. Op die dag verkoopt hij
aan Cornelis Heijndrick Gerritsz van AssendelfF'een vrije houtsagersmolen met een huys
ende erve ende een vrije eygen sloot bewesten 't voorschreven erffstaende ende leggende
aen de noortsijde van 't Seggelis, belent met Aelbert Corneliszn scheepmaker an 't west, de
Galchdijck an 't noort ende een gemene notsloot an 't oost, met alsulcke vrijheyt ende
getechticheyt van winde als hij cum sociis totten sellven molen hebben vercregen,
achtervolgen d'octroye daer vercregen bij Cornelis Corneliszn van Uytgeest'.8 Van Lubbert
Jacobsz wordt in de akte vermeld dat hij poorter van Alkmaar is; die vermelding staat niet
achter de naam van Cornelis Heijndrick Gerritsz van AssendelfE Of de nieuwe eigenaar de
zaagmolen heeft laten staan of naar elders verhuisd heeft, is onduidelijk.
Het laatste deel van dit citaat ('met alsulcke vrijheyt ende gerechticheyt van winde')
verklaart dat er in het register van windbrieven in het Nationaal Archiefin die periode geen
windbrief voor een houtzaagmolen te Alkmaar wordt vermeld (de eerste vermelding dateert
van 1611). Deze verklaring bevestigt de mening van Rutten, die al uit de tekst van het octrooi
van 1593 concludeerde dat dit octrooi tevens de vrijstelling van het windrecht verleende.