Binnenplaats van het
St. Elisabeths-gasthuis te
Alkmaar. Tekening door
].A. Crescent, 17S9.
Collectie Regionaal Archief
Dat Buitengasthuis diende in die jaren in de eerste plaats als onderkomen voor
behoeftige zieken uit Amsterdam die niet welkom waren in het Binnengasthuis. Dat
gold, behalve voor krankzinnigen, ook voor idioten, dementen, lijders aan besmettelijke
ziekten zoals syfdis en verder ook voor lieden die voor onrust of gevaar zorgden. Met
150 patiënten gold dit Buitengasthuis als de grootste bewaarplaats van krankzinnigen
binnen Nederland. De meeste patiënten waren uit Amsterdam afkomstig, maar
eventueel konden ook zieken en krankzinnigen van buiten Amsterdam worden
opgenomen.
Het Buitengasthuis raakte echter overvol en vanaf ongeveer 1820 moest Alkmaar dan
ook weer geheel voor zijn eigen krankzinnigen zorgen; zij kwamen toen in een politiecel
terecht, in de stad zelf, of als daar geen plaats was, in de regio. Bedden, oppasser, alsmede
tafels en stoelen en een nachtstilletje werden dan van gemeentewege verzorgd.
Een eerste gevolg van het genoemde 'Menschlievend Besluit' van 1818 was een door de
overheid ingesteld onderzoek naar het totale aantal krankzinnigen in Nederland. In dit
kader liet de Gouverneur van Noord-Holland zich in juli 1823 informeren over het
aantal in Alkmaar verblijvende krankzinnigen en de voor hen getroffen voorzieningen.
Daarbij bleek dat het Tucht- en Verbeterhuis inmiddels geheel voor de opvang van het
10