muren van particuliere en gemeente
eigendommen, schuttingen, schotten en
urinoirs, wachthuisjes, ja zelfs tot
brugstijlen en boomen toe, overal wordt
het oog onaangenaam getroffen, wat
dikwijls tot een gevoel van walging over
slaat wanneer zij, door een langdurige
regen doorweekt, als lappen en vellen
afhangen'. Een treinreiziger luchtte in
1911 in het Algemeen Handelsblad zijn
hart: 'Ge reist per spoor van Haarlem
naar Leiden. Een aardige molen op groen
van weiden onder blauw van luchten....
Au! H's zeep is de beste en goedkoopste
in de huishouding. Kwetterende eenden
in kroossloot, droomerige wit-en rood
kleurige koeien, een Mauve denkt ge,
daar komt een Weissenbruch...neen,
want Y's likeur wekt den eetlust op'.
Buitenreclame was ontsierend en ver
stoorde op brutale wijze het decor van
talloze steden, dorpen en natuurgebieden
in ons land. De Amsterdamse architect
J.H.W. Leliman schreef in 1915 in een
brochure: 'De voor onze oude stads
gezichten kenmerkende vereeniging van
schilderachtigheid met voornaamheid,
wordt in het bijzonder wreed verstoord
door eene, met tergende brutaliteit op
tredende leelijkheid die zich vertoont in den vorm van schreeuwende gekleurde
reclameborden, welke tot zelfs de daken bedekken'.
Voor de in 1911 opgerichte Bond Heemschut, met als doelstelling 'het waken voor de
schoonheid van Nederland', was de reclame een van de voornaamste vijanden. Overal
waar ontsierende reclame de kop opstak, was Heemschut er als de kippen bij om te
protesteren en een 'adres' te sturen aan gemeente of provincie. Vaak met succes. In 1912
nam de provincie Noord-Holland als eerste een verordening aan tegen ontsierende
reclame en verbood daarmee buitenreclame in het landschap.
Ook in Alkmaar werd de buitenreclame in beeld en letter rijkelijk toegepast. Wanneer
we foto's van onze stad bekijken uit het laatste gedeelte van de 19de eeuw en het begin
van de 20ste, worden we getroffen door het vaak ontsierende effect van de reclame. Na de
Gevel van de voormalige
schilderswerkplaats van
schilder Kuit aan de Geest. Foto:
J.DA Sik
19