Vermeldenswaard in ons verband is, dat De Sonnaville in 1802 lid was van zowel het
Collegium Pharmaceuticum als van het College van Vroedkunde en dus een grote
invloed had op de opleiding van de Alkmaarse medische beroepsbeoefenaren.
Een directe invloed hadden de nieuwe overheidsmaatregelen op lokaal niveau voorals
nog niet. Een eerste symptoom van centrale wetgeving op medisch gebied was het voor
het gehele land geldende besluit van het Uitvoerend Bewind van 17 april 1801
betreffende de bevordering van de inenting tegen de kinderpokken. De organisatie van
de gezondheidszorg kwam echter in een stroomversnelling toen op 20 maart 1804, als
uitwerking van de Geneeskundige Staatsregeling van 1799, de 'Verordeningen omtrent
het Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzicht' verschenen, die nog steeds de basis van
ons medisch bestel vormen. Hierop vooruitlopend had De Sonnaville reeds op 6 februari
1804 het initiatief genomen in Alkmaar het 'Genees- en Heelkundig Genootschap ter
Bevordering van de Gezondheid' op te richten. Doelstellingen waren: het brengen van
meer eenheid in de opleiding van medische beroepsbeoefenaren en het uitoefenen van
een beter toezicht op de praktische uitvoering van de geneeskunst, zoals dat in de
Geneeskundige Staatsregeling was voorzien. De opleiding in de heel- en vroedkunde,
onder leiding van dit Genootschap, ging direct van start en een jaar later konden de
eerste elf leerlingen op hun vorderingen worden getest. Interessant is nog te vermelden
dat de Alkmaarse gemeenteraad een door De Sonnaville ingediende aanvraag goed
keurde, om ten behoeve van het Genees- en Heelkundig Genootschap een elektriseer
machine aan te schaffen om daarmee aan toevallen lijdende patiënten ter genezing
elektrische schokken te kunnen toedienen. Bovendien is het van belang te vermelden,
dat de leden van het Genootschap kort na de oprichting besloten over te gaan tot een
campagne 'in het bijzonder ter bevordering der zoo heilzame koepokinenting' en vanaf
11 mei van dat jaar minvermogenden de gelegenheid tot gratis inenting boden.
De oprichting van het Genees- en Heelkundig Genootschap had in wezen het voort
bestaan van het Collegium Medico-Chirurgicum overbodig gemaakt.8 Tegen het einde
van 1804 maakten De Sonnaville en de chirurgijn J.M. Briehl, als gedelegeerden, de
opheffing van dit Collegium bekend.
De apothekersopleiding bleef voorlopig nog aan het Collegium Medico-Pharma-
ceuticum toevertrouwd. Wel werd in de statuten van het Collegium, in het licht van de
Geneeskundige Staatsregeling, de sterk toegenomen invloed van de artsen en in het
bijzonder van de beide stadsartsen, vastgelegd; de apothekers kregen namelijk duidelijke
instructies voor de door hen, op voorschrift van de gezamenlijke artsen, te leveren
medicijnen. Het Collegium behield voorlopig de bevoegdheid leerlingen in te schrijven
en diploma's uit te reiken.
'Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzicht'
Volgens de hierboven genoemde verordeningen van 20 maart 1804 konden in steden
waar ten minste vier Medicinae Doctores gevestigd waren, 'Plaatselijke Commissies van