Q
bestuurlijke taken onmiddellijk weer ter hand. Eveneens als gevolg van het genoemde
besluit van het Uitvoerend Bewind der Bataafse Republiek van 7 november 1800, hadden
de stedelijke besturen opdracht gekregen commissies in het leven te roepen, bestaande uit
de beste en kundigste ingezetenen uit de betrefFende gemeente, die de inrichting van de
gemeentelijke besturen in overeenstemming moesten brengen met de nieuwe wetgeving.
In Alkmaar behoorde De Sonnaville tot de leden van een dergelijke commissie.
Op 15 september 1802 was het concept-reglement voor het nieuwe stadsbestuur gereed, en
na goedkeuring van zowel het Departementaal Bestuur als van de burgerij, werd dat
ingevoerd. De 'Raad der Gemeente' ging uit drie 'kamers' bestaan, die van Wethouders, die
van Financiën en die van Fabricage. De Sonnaville werd lid van deze laatste.
Behalve lid te zijn geweest van tal van adviescommissies van allerlei aard, was hij tussen
1808 en 1810 wethouder; in 1810 werd hij lid van de Municipale Raad en in 1813 werd
hij benoemd tot adjunct-maire. Onder zijn voorzitterschap werd in de vergadering van
13 december 1813 de terugkeer van de Oranjes uitbundig gevierd en werd zijn titel van
adjunct-maire veranderd in die van adjunct-burgemeester.
Het was De Sonnaville in deze jaren blijkbaar in financieel opzicht voor de wind gegaan,
in elk geval ondergingen zijn onroerende goederen een forse uitbreiding. Zijn belang
rijkste aankoop vond plaats op 2 maart 1813, toen hij het kapitale buiten 'Cranenbroek'
overnam, gelegen ten westen van de Westerweg tussen de Alkmaarder Hout en het
Heilooërbos. Op grond van de heerlijke rechten op dit zeer oude buiten, mocht hij zich
van toen af aan heer van Cranenbroek noemen.
Op 6 februari 1816 werd De Sonnaville tot een van de vier burgemeesters van Alkmaar
gekozen. Hij werd speciaal belast met Fabricage en Militaire Zaken.6 Deze vier burge
meesters vervulden bij toerbeurt de post van president- burgemeester; in 1818 viel deze
eer aan De Sonnaville te beurt. Vanwege zijn talloze bestuurlijke verplichtingen legde
hij in 1826 zijn taak als stadsarts neer. Toen bij de reorganisatie van 1824 het oude
stadsbestuur door een nieuw vervangen werd, nam De Sonnaville daarin opnieuw
zitting als wethouder. Per 5 juni 1827 werd hij tevens gekozen tot lid van Provinciale
Staten; beide functies zou hij tot aan zijn dood in 1837 blijven vervullen.
Een bijzondere rol speelde hij in het bestuur van de Schermeer, van 1803-1823 als heem
raad en van 1823 tot aan zijn dood als dijkgraaf Op dit facet van zijn actieve loopbaan
zijn we elders nader ingegaan.7
i
Handtekening van Petrus
de Sonnaville in een boekje
dat zijn eigendom is geweest
- nu in de bibliotheek van
het Regionaal Archief - met
reglementen enz. op
geneeskundig gebied