buiten de hulpen. Dit aantal nam sterk af rond 1795 en omstreeks 1807 was het met de
klokkenmakerij praktisch gedaan. Door het afnemen van de economische bedrijvigheid
rond 1790-1800 kwam het voor dat staande horloges in onderpand werden gegeven bij
winkeliers, grutters en bakkers, als borg voor openstaande rekeningen.
De kosten van een staande klok rond 1760
Er zijn meerdere klokken teruggevonden waarbij de originele nota nog in de klok was
opgeborgen. Naar analogie met andere klokken kunnen we vermoeden dat de klok van
Pieter Wijdenes ongeveer 180 gulden zal hebben gekost. Er is een nota voor een
dergelijke klok bewaard gebleven. Het totaalbedrag van 180 gulden was als volgt
opgebouwd: aait t tuys brengen 1,-
aan d kast 44,-
voor tgraveren 7,-
voor t vernissen 6,-
voordBeelde met t vergulde 20,-
voor Glas in d kast 2,-
voorgewigte 11,-
voor d 2 Clokkies 4,-
voorCoper staal en andersins 25,-
voor verdiende arrebijdtsloon 60,-
somma 180,-
De familie Wijdenes
Uit gegevens bij het Regionaal Archief blijkt dat Pieter Wijdenes, de maker van de boven
beschreven klok, is geboren rond 1723, overleden op 12 september 1774 en begraven in de
Grote Kerk te Alkmaar. Hij was getrouwd met Elisabeth Koehouder, overleden in 1788
en ook begraven in de Grote Kerk.
De familie Wijdenes had 4 kinderen. Drie van hen, Reijer, Jacob en Aagje, stierven zeer
jong. Dochter Dieuwertje werd wel volwassen, zij werd geboren op 18-7-1751 en overleed
op 25-8-1818. In 1788 huwde zij met Justus Asmus. Deze Asmus was in 1777 vanuit
Amsterdam naar Alkmaar gekomen. Asmus was horlogemaker en trad in dienst van de
weduwe Wijdenes. Later heeft hij de zaak voortgezet, tot ongeveer 1807. Hij overleed op
84-jarige leeftijd in 1837.
Pieter Wijdenes had zijn werkplaats in het pand Mient 13 o.z. Dit pand kocht hij in 1765
voor de taxatiewaarde van 120 gulden van de weduwe Dirk Schuit. Voor die tijd huurde
hij het voor 16 gulden per jaar. Later huurde Justus Asmus het van de weduwe Wijdenes
voor 10 gulden per jaar.
Uit het originele testament van Pieter Wijdenes en Elisabeth Koehouder van 20 juni 1758
blijkt dat hun vermogen onder de 4000 gulden was en dat ze in gemeenschap van
goederen waren getrouwd.