vooral onder de jeugd van het minvermogende deel van de bevolking, en het was dus
belangrijk dat vooral daar de vaccinatie met kracht werd doorgezet. Toen dan ook in
1816, een jaar waarin hij tevens burgemeester van Alkmaar was, naar zijn mening de
aandacht voor de koepokinenting te zeer was verslapt, verlangde hij van alle regenten
van Gods- en Armenhuizen een overzicht te ontvangen omtrent de stand van zaken
betreffende de vaccinatie bij de onder hun verantwoordelijkheid staande kinderen. Hij
stond erop tussen januari en april van dat jaar wekelijkse staten van inenting van hen te
ontvangen. Bij onachtzaamheid zou op de alimentatie van de betreffende armen worden
gekort. In juni 1816 kon het groene licht worden gegeven: alle kinderen van gealimen-
teerde ouders waren gevaccineerd.10
Wat betreft de kennis van de verbreiding en bestrijding van infectieziekten moeten we
ons realiseren, dat over de rol van microben als ziekteverwekkers in die tijd nog niets
bekend was. Het vermoeden dat de vervuiling van de stad, in het bijzonder van de zich
daarin bevindende wateren, wel eens een belangrijke bron zou kunnen zijn voor het
uitbreken van epidemische ziekten, had De Sonnaville ertoe gebracht maatregelen tegen
de voortgaande vervuiling te treffen. Nog voordat de cholera in 1832 ons land had bereikt,
kreeg de politie opdracht toe te zien op het schoonhouden van straten, goten en holen en
op het werpen van vuilnis of fecaliën in grachten of kuilen, om zo te voorkomen dat
'kwalijke dampen' de volksgezondheid zouden ondermijnen en de vatbaarheid voor
ziekten zou toenemen. Nadat in ons land de eerste gevallen van cholera werden
geconstateerd, werd in Alkmaar onder leiding van De Sonnaville een choleracommissie in
het leven geroepen, die afdoende voorbereidende maatregelen nam om eventuele zieken
te kunnen opvangen en verzorgen. Gelukkig werd de stad in tegenstelling tot tal van
plaatsen elders in ons land, in dat jaar nauwelijks door de ziekte getroffen.
Doortastend optreden was een van de bestuurlijke kwaliteiten van De Sonnaville.
Kenmerkend daarvoor was zijn optreden tegen de hondsdolheid: de ziekte eiste regel
matig slachtoffers en nadat gebleken was dat er geen afdoend geneesmiddel bestond,
kwam De Sonnaville tot de conclusie dat een preventieve aanpak noodzakelijk was. Er
moest een verbod komen op het loslopen van honden en er moesten maatregelen
genomen worden om het aantal honden te verminderen. Dat kon volgens hem worden
bevorderd door het houden van honden doot minvermogenden te verbieden, op
verbeurte van hun alimentatie en door het heffen van een voor iedereen geldende
belasting op het houden van honden.
Laatste jaren en overlijden
Ook na zijn aftreden als stadsarts heeft De Sonnaville op medisch gebied nog veel voor
Alkmaar betekend. We willen er één element uitlichten. Toen in 1823 ter verbetering van
de geneeskundige hulp op het platteland het 'Besluit, ter Vestiging van Scholen, ter
Aankweeking van Heelmeesters en Vroedvrouwen' werd afgekondigd, heeft hij er alles
aan gedaan zo'n opleiding in Alkmaar gevestigd te krijgen. Met succes, want op 7
Twee 'afdelingen' waarin de
Commissie van Genees
kundig Onderzoek en
Toevoorzicht te Haarlem
Noord-Holland had
ingedeeld, met overzicht van
aanwezige medische
beroepsbeoefenaren per
plaats, ca. 1821.
Handgeschreven tabel in het
al eerder genoemde boekje
van De Sonnaville. Collectie
Regionaal Archief