katholieke en lutherse bevolkingsgroep) gedurende de wintermaanden een beroep doen
op de aalmoezeniers. De huisarmenmeesters waren met twee leden vertegenwoordigd
in het college van aalmoezeniers, wat duidelijk maakt dat de beide organen nauw
samenwerkten.7
Nog steeds was er ruimte in het voormalige klooster. In 3613 werd het noordoostelijk
deel van de vroegere kloostergebouwen, waaronder de kapel, bestemd tot Tucht- en
Verbeterhuis. Deze instelling was in de eerste plaats bedoeld als een straf- en
werkinrichting voor veroordeelde 'criminele' gevangenen, die er na het ondergaan van
een lijfstraf voor enige tijd werden opgesloten. Het aandeel van deze categorie werd
vanaf de tweede helft van de 18de eeuw steeds groter. Verder huisvestte men er ook
zogenaamde 'civiele' gevangenen, meestal personen die op verzoek van familieleden of
voogden waren opgesloten. Het waren mensen die in de maatschappij niet meer te
handhaven waren. Velen waren geestelijk gestoord. Ook melaatsen en lijders aan
ernstige venerische ziekten werden er wel eens door hun familie opgesloten.8
Het bestuur over het tuchthuis werd gevoerd door de huisarmenmeesters. De bevolking
ervan schommelde rond de 50 personen, afgaande op de schaarse gegevens die we hebben.
Ze kwamen uit de wijde omgeving. In de 18de eeuw was de meerderheid vrouw.9
Onder de zogenaamde 'civiele' bewoners kwamen af en toe ook welgestelden voor.
Het 'Theatrum
Anathomicum' zoals
afgebeeld op een
plattegrond uit 1836.
Collectie Regionaal Archief
wga-ni