meermalen hadden aangeboden'. De bedden en strozakken waar de gevangenen op
sliepen leken meer op de 'legersteden van morsige dieren'. De dekens waren
onvoldoende. Ook de kleding van de gevangenen liet veel te wensen over. Zo wordt van
een van hen gezegd: 'heeft geen borstrok, camisool nog onderbroek'. Voor het wassen
ontving men te weinig zeep. In de afgelopen zomer hadden de gevangenen hun kleren
moeten wassen met kalkwater, waardoor hun hemden nu uit elkaar vielen. Vaak kreeg
men pas in de middag het voorgeschreven ontbijt en 's avonds het middageten.
Het voedsel was niet alleen te weinig, maar ook van slechte kwaliteit. Bij wijze van
drank werd alleen warm of koud water verstrekt. Velen hadden geen pannen en lepels.
Geen der gevangenen had een kam. Voor de zieken werd geen dokter gehaald, hoewel
een der gevangenen er al een jaar om gesmeekt had.
Ook de zogenaamde 'civile' gevangenen ontbrak het aan veel. Een krankzinnig meisje
sliep aan het voeteneinde van een bedstede die voor de twee andere vrouwen die er de
nacht moesten doorbrengen, eigenlijk al te klein was. Ook deze groep bewoners werd
uitermate karig bedeeld met voedsel en drank.
Naar aanleiding van dit rapport werd cipier Matthijs Blik gedwongen om ontslag te
nemen. Sinds t8o4 zwaaide hij de scepter in het tuchthuis. Naar mening van de tijdelijke
regenten had hij met zijn functie een fortuin verdiend. Zijn jaarlijkse winst schatten zij
op 5300 tot 5400 gulden. Blik verzorgde de gevangenen geheel voor eigen rekening, met
uitzondering van het onderhoud van het gebouw dat door de stad werd gedragen.
Het stadsbestuur besloot tot een grootscheepse reorganisatie. Er werd een directeur
aangesteld met boven zich een goed betaalde regent, gecontroleerd door een 'college van
superintendentie'. Alle kosten werden nu door de stad gedragen.
We moeten goed beseffen dat het bewind van cipier Blik door alle betrokkenen als een
afwijking van het normale patroon werd gezien. De behandeling van de tuchthuis
bewoners was niet altijd zo slecht. In 1810 wilde men de wegens brandstichting tot
levenslang veroordeelde Antje Zuidewind, die zich steeds voorbeeldig had gedragen, de
vrijheid geven om af en toe een boodschap te doen in en nabij de stad.17 Speciale
voorrechten genoot in 1802 een andere bewoner van het tuchthuis, Jacob Eduard de
Witte (zelf noemde hij zich Witte van Haemstede). Deze ex-militair en publicist was
door het Hof van Holland veroordeeld tot een tweejarige opsluiting omdat hij in
weerwil van een eerder vonnis tot verbanning zich in het gewest had durven te
vertonen. De cipier van het Alkmaarse tuchthuis deed het Hof een gunstig aanbod voor
de huisvesting van de gevangene. Na zijn overbrenging naar Alkmaar werd hij
ondergebracht in een speciaal voor hem ingericht vertrek in de woning van de cipier.
Het was de bedoeling dat De Witte zoveel mogelijk in zijn eigen onderhoud voorzag.
Het Hof stond hem toe om vrijelijk gasten te ontvangen. Ook mocht hij brieven en
papieren versturen en ontvangen zonder dat de inhoud werd gecontroleerd. Al spoedig
verspreidde zich het gerucht dat De Witte 'vrij en frank' door Alkmaar wandelde en er