DE SINT LAURENS
IN DË STEIGERS^
vormde. Ook worden sommige feiten door Peter anders geïnterpreteerd dan tot nu toe.
Het grote torenfundament dat in 1895 ten westen van de Sint Laurens werd gevonden
hoorde volgens hem bij de huidige kerk en niet bij diens voorganger, zoals tot nu toe
steeds werd gedacht. Aardig aan het artikel is ook dat het uitvoerig ingaat op allerlei
algemene kwesties betreffende de vroege Alkmaarse geschiedenis.
De aansluitende bijdrage is eveneens van de hand van Peter Bitter. Naar aanleiding van
het archeologisch onderzoek in 1994/1995 naar de graven in de Grote Kerk gaat hij in op
allerlei aspecten van het begraven in de kerk in de periode circa 1750-1830. Het is een
lijvig en origineel artikel geworden, waarin archeologie en archiefonderzoek op fraaie
wijze worden gecombineerd. Ingegaan wordt op de gedane archeologische vondsten, op
de begrafenisgebruiken en op het beheer van de graven. Peter brengt talrijke bijzondere
gegevens aan het licht over deze tot dusver weinig onderzochte onderwerpen. Aan de
hand van in het Regionaal Archief bewaarde boedelinventarissen laat hij zien dat de
Alkmaarse elite in de achttiende eeuw in sommige gevallen uitzonderlijk veel geld
spendeerde aan begrafenissen. In tegenstelling tot wat vaak is gedacht blijkt het
begraven in de kerk in de achttiende eeuw echter niet voorbehouden aan de elite. Ook de
middengroepen van de Alkmaarse samenleving werden er ter aarde besteld. Het kerkhof
was in die tijd vooral bestemd voor de onvermogenden. Peter laat zien dat waarschijnlijk
door de economische achteruitgang aan het eind van de achttiende eeuw het begraven
in de kerk steeds meer een zaak van de elite werd. Verder constateert Peter een
versobering van de begrafenisgebruiken in de door hem
onderzochte periode. Het is een boeiend en vernieuwend
artikel, al wordt af en toe het geduld van de lezer op de proef
gesteld door de uitvoerigheid van de auteur. Hoeveel mensen
zullen er bijvoorbeeld geïnteresseerd zijn in de diepgaande
beschouwing van de precieze vorm van de handvatten
waarmee een deel van de lijkkisten was voorzien?
De volgende bijdrage is van de hand van Hans Jacobi,
conservator van het Koninklijk Penningkabinet te Leiden, en
gaat in op een bijzondere muntschat die gevonden werd in de
Grote Kerk tijdens de opgravingen van 1994/1995. Het betreft
52 waarschijnlijk oorspronkelijk in een linnen doek of zakje
verpakte zilveren munten die blijkens de ouderdom van de
munten, rond 1677 bijeen werden gebracht. Hoe de munten
in de kerkvloer zijn beland is onduidelijk. Opvallend is de
aanwezigheid van een valse munt. Jacobi maakt duidelijk dat
het waarschijnlijk gaat om de inhoud van een beurs die
toevallig is verloren en niet om een grafgift. Het artikel van
Jacobi sluit naadloos aan op dat van Peter Bitter, waarin ook
ingegaan wordt op de muntvondsten in de Grote Kerk.
Bouwen, beheren en rcsLaurcren
van de Alkmaarse Grote Kerk