betaling van 60 gulden pet jaar een vrije uitweg over de kade van het Robonsbos naar de Bergerweg vergund. De verschuldigde recognitie moest echter door de penningmeester over de '...morgentalen van het Monnike- Raven- en Robonsbosch gezamentlijk... werden omgeslagen'. Dit laatste vormt een duidelijke aanwijzing dat het Robonsbos waterstaatkundig met de rest één geheel vormde en inderdaad op een of andere manier door de molen werd bemalen.5 De polder was in 1769 betrokken bij een wijziging van afwateringen van het gebied bewesten Alkmaar op de Schetmerboezem, de grote Noord-Hollandse waterberging. In juli van dat jaar sloot Pieter Verhoeve, gecommitteerde 'wegens de Munnike en Robons Bos Polder', samen met enkele andere polders een overeenkomst met het stadsbestuur van Alkmaar. De polders verleenden de stad permissie om de Melksloot af te dammen op het punt waarop deze in de Koedijkervaart - nu Noordhollands Kanaal - uitkwam. Zo kwam Alkmaar van het onderhoud van een brug in de jaagweg af Aangezien de genoemde sloot een belangrijke afwatering vormde, beloofden de burgemeesters het sluisje of bruggetje in de Hout, bekend als de Verlaatjes, en de tweede afwatering op de Koedijkervaart in orde te maken. Door die lozingspunten konden de polders dan toch hun water kwijt. Bovendien zou de stad de vaarten laten baggeren. Daar stond weer tegenover dat de polders binnen het rechtsgebied van de stad - daar hoorde de Monniken-, Raven- en Robonsbospolder ook bij - voortaan op dezelfde dag als de Egmondermeer moesten controleren of de doorstroming van het water in de sloten niet door riet en kroos werd belemmerd.6 Het bestuur van de polder blijkt in 1811 in handen te liggen van twee molenmeesters bijgestaan door een penningmeester. Tegen 1864 waren er vier molenmeesters welke door de ingelanden werden verkozen. Men ging op deze voet verder tot 1887. In dat jaar ging de penningmeester en ingeland D. Heinis failliet. Voor enkele andere ingelanden vormde dit aanleiding om een adres aan Gedeputeerde Staten (GS) te richten. Hoewel er geen financiële schade voor de polder was, vonden zij het toch raadzaam om een reglement van bestuur te verzoeken. Op deze wijze zou het polderbestuur een duidelijke, wettige basis verkrijgen. Dit was ook geraden omdat enkele pachters een loopje namen met noodzakelijke werkzaamheden als het verwijderen van waterplanten en bagger uit de sloten en het onderhoud van de ringdijk. Hierdoor was zelfs eenmaal gevaar van doorbraak ontstaan. Aan opmerkingen van de molenmeesters stoorden de bedoelde pachters zich niet, omdat die geen duidelijke bevoegdheid bezaten om keuren of verordeningen vast te stellen en hun naleving af te dwingen.7 De Staten gingen op het verzoek van de ingelanden in. Het in 1889 afgekondigde reglement stelde een bestuur van drie door die ingelanden te kiezen poldermeesters in. Ieder jaar trad één poldermeester af De secretaris-penningmeester werd eveneens voor een termijn van drie jaar benoemd. Het zittende bestuur kreeg tenslotte tot taak de eerste verkiezingen te organiseren.8

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2002 | | pagina 26