Ten geleide
Notabele levensvormen
Rob van der Laarse
'In Den Haag was zij steeds gewend geweest aan een coterie van gelijk- en gelijkvormige
menschen; trots hun verschil van fortuin, van één zelfden stand, van een zelfde
denkwijze over zeden en fatsoen, menschen, die hoffelijke beleefdheden wisselden,
elkander op diners en soirees vroegen en elkaar visites maakten', aldus Louis Couperus'
beschrijving van de nietsdoende kringen rond Eline Vere in zijn gelijknamige Haagse
societyroman.1 Het is een beeld dat doet denken aan de pruikentijd, maar Couperus'
coterieën dateren van het einde van de negentiende eeuw. Ze herinneren ons aan een
stand van mensen die nog gedurende het Fin de Siècle resideerden op tal van chique
stadspaleisjes en vervallen landhuizen. En deze leisure class beperkte zich niet alleen tot
de Haagse beau monde aan het Lange Voorhout. Andere schrijvers, zoals Frans Coenen,
Lodewijk van Deyssel, Ina Boudier Bakker en jhr. Frans van Lennep, schilderden ons een
vergelijkbare 'psychografie' van talentloze renteniers, parvenu's met Indische fortuinen,
verarmde edelen, ^rand dames en frêle erfdochters op de Turkse kussens van de fauteuil
bij het vuur binnen de statige beslotenheid der Amsterdamse grachtengordel. Zo zijn
we ook in onze literatuur bekend met tal van Buddenbrooks die evenals het
gelijknamige werk van Thomas Mann voor Duitsland in de jaren rond 1900, een
indringend licht werpen op de levensvormen van een ondergaande wereld. Maar
waarom werd aan coterie en stand in dit hoogbeschaafde milieu een dermate
belangrijke plaats toegekend? En waarom was de omvang van het fortuin, althans
binnen deze kringen, van minder gewicht dan de uitwisseling van hoffelijke
beleefdheden? Waren fatsoen en uiterlijke manieren - meer dan innerlijke, intieme
gevoelens - misschien de voornaamste samenbindende elementen van deze
ondergaande stand?
Het zijn deze vragen die aan de orde worden gesteld in dit boek over vier families van
goeden huize in en rondom Alkmaar in de negentiende eeuw. De auteurs zijn als
historici afgestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam op archiefstudies naar de
Nederlandse elitevorming en elitecultuur in de negentiende eeuw.2 Tot gemeen
schappelijk uitgangspunt diende de spraakmakende these van de Amerikaanse
historicus A.J. Mayer in zijn in 1981 verschenen studie The Persistence of the Old Regime,