Daarnaast onderhield Cornelia ook goed contact met Annebet, in latere brieven Anna
Elisabeth genoemd, de jongste zuster van Pieter. Zij zou in 1888 trouwen met George
Snellen, in de correspondentie meestal aangeduid met Turn, een luitenant-kolonel uit
een regentenfamilie waaruit vele hoge militairen voortgekomen zijnd0 Turn en
Annebet verhuisden na hun trouwen naar Middelburg, maar hielden wel contact. Dit
soort verre contacten werden onderhouden middels correspondentie, maar niet zelden
nam men ook de moeite om verwanten in andere steden op te zoeken.
Met de uitbreiding van het spoorwegennet kwamen logeerpartijen steeds vaker voor en
maakten deel uit van het huiselijk leven. Zo schreefCornelia's broer Jacob in 1891 dat zij de
groeten kreeg van Justine Olivier, 'die een zeer gezellige logee was en heden weer vertrekt,
om morgenavond te worden opgevolgd door tante Anne'.31 Logeerpartijen waren over het
algemeen alleen voorbehouden aan de maatschappelijke bovenlaag, aangezien men moest
beschikken over voldoende logeerkamers. Net als de correspondentie en het visiterijden
verstevigde het logeren de 'vriendschapsbanden' tussen familieleden. Dit blijkt uit een
brief van Jacob Josias, de oudste halfbroer van Pieter, die in Groningen woonde. Zijn
dochter Marie logeerde in 1889 bij de familie van Cornelia in Leeuwarden en hij dacht dat
Marie 'vooreerst wel niet meer' thuis zou komen, 'daar zij zoowat bij iedereen te logeeren
is gevraagd. Op het ogenblik is zij bij Dirk [oudere broer van Cornelia] en Tine'.32
Bij het afleggen en ontvangen van visites werd men geacht keurig gekleed en gekapt te
zijn. Cornelia had problemen met het in de plooi krijgen van het haar op haar
achterhoofd. Aan haar ouders schreef ze: 'als ik nu bezoek krijg, ga ik in de voorkamer op
de stoel bij de dames tusschen de ramen zitten', want 'dan zien de menschen het mooie
glad gekamde vóórhaar, maar het andere zien ze niet'.33 Uit de beschrijvingen van de
kledingstukken spreekt echter ook een zekere soberheid. Montijn spreekt dan ook niet
voor niets over 'het zorgvuldig koesteren van bezittingen'.34 Vaak werd een kledingstuk
vermaakt tot iets anders. Uiterst gedetailleerd werd hierover door Cornelia met moeder
Pietje gecorrespondeerd. Een voorbeeld: 'Gisteren bemerkte ik tot mijn schrik, dat van
mijn blauwe japon het eene zijpand en de rechterondermouw royaal doorgesleten zijn,
zoodat in beide een gat zit. Zou moe mij de lappen van die japon over willen sturen?'.25
Op één dag werd vaak meerdere malen van japon verwisseld en tijdens de ontvangsten
trok men een deftige japon aan die alleen de handen en het gezicht vrijliet. Zelfs om de
hals stond de kraag nog een eindje omhoog, gesteund door baleintjes.36 Bij deze dracht
was het haar altijd opgestoken. Cornelia schrijft in de winter van 1886 aan haar moeder,
dat zij tijdens het wandelen en visiterijden haar rode japon droeg: 'dat is mijn roode, die
ik verleden zomer nog als lichte japon droeg'.37 Daarnaast ging men de straat niet op
zonder mantel, hoed en voile.38
Men verstuurde naast de beschreven lappenstofook portretfoto's van familieleden. Door
het sturen ervan werden de verwantschapsbanden verstevigd. De portretten vormden
een soort familiealbum en waren een tastbaar bewijs van de ouderdom van een geslacht.
Ook hadden ze een decoratieve functie. Volgens Josine Blok kwam de uitwisseling van