aantal personeelsleden. Ook Giesberts dochter Frederica, die Ter Coulster erfde, heeft nooit een buiten bezeten. Dit terwijl zij zeer vermogend was en iedere week naar Ter Coulster ging omdat ze zich daar beter thuis voelde dan in Alkmaar. De familie bezat dus nog veel land, maar woonde er niet meer op. Feitelijk was er dus sprake van een verlies aan notabele levensvormen, hoewel men deze deftige levensstijl in de verbeelding benadrukte. Waarschijnlijk zullen degenen die eind negentiende eeuw wel een buitenplaats bezaten, veel vermogender zijn geweest dan de familie Fontein Verschuir. Bij de familie Fontein Verschuir is dus een andere ontwikkeling te zien dan bij de familie Van Foreest, die zich vanaf 1851 geheel terugtrok uit de stad Alkmaar en zich richtte op de exploitatie van hun landgoed in Heiloo en omgeving. De familie Fontein Verschuir trok zich vanaf 1851 wel terug uit het politieke leven van Alkmaar, maar bleef grotendeels in Alkmaar wonen en bekleedde daar nog functies in de rechterlijke macht. Het landgoed werd agrarisch geëxploiteerd, maar men leefde niet meer op buitenplaatsen. Ook als men kijkt naar de opvoeding ontdekt men tegenstrijdigheden. Aan de ene kant is er sprake van verburgerlijking. Carel en Giesbert kregen nog thuis les van een gouverneur. Frederica ging al naar de openbare lagere school en naar het reguliere middelbaar onderwijs. Anderzijds blijkt dat de familie toch vasthield aan haar landelijke tradities. Frederica's zoon werd op vijftienjarige leeftijd door zijn ouders de boeren langs gestuurd om hen te leren kennen en zich voor te bereiden op het rentmeesterschap. Ook in de sociale omgang is een paradox te zien. Frederica keek neer op bepaalde standsgenoten, zoals de familie De Lange, maar ging regelmatig bij allerlei mensen uit 'lagere coterieën' op visite. Zij zette zich dus vooral af tegen de coterie direct onder haar, waarschijnlijk omdat het verschil zo miniem was.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2001 | | pagina 88