Volgens Van Eeghen was in Amsterdam aan het einde van de negentiende eeuw het
visites maken een achterhaalde handeling geworden, waar niemand meer echt zin in
had.55 Over het algemeen had ook Frederica een enorme hekel aan visites maken, maar
aan de andere kant waren visites voor haar wel belangrijk. Dit blijkt immers uit het feit
dat ze in haar dagboek zeer nauwkeurig bijhield wie bij haar op visite waren gekomen
en bij wie ze zelf op bezoek ging. Frederica beschouwde de visites eigenlijk als een
noodzakelijk kwaad. Zo klaagde ze wanneer iedereen thuis bleek te zijn om te
ontvangen, omdat ze dan niet opschoot met het visites maken.56 De dames die op bezoek
kwamen zullen ook wel gemerkt hebben dat het bij Frederica niet van harte ging. In het
jaar 1900 kwam dan ook bijna niemand meer op haar jours. Dit vermeldde ze
nauwkeurig in haar dagboek. Uiteindelijk besloot zij nog maar één keer per maand een
jour te geven. Frederica schreef echter dat bij andere personen nog wel veel bezoek op de
jours kwam. Waarschijnlijk was dit een zelfverkozen isolement. Ze was als een van de
weinigen in Alkmaar van adel en haar man zat in de gemeenteraad. Op grond hiervan
zou men verwachten dat haar sociale netwerk in stand bleef, aangezien bijna alle deuren
voor haar open stonden. Uit haar dagboek blijkt dat de situatie in 19x2 omgeslagen is.
Frederica ging weer vaak op visite en er kwamen ook weer vaak mensen bij Frederica:
'Op de jours komt men tegenwoordig laat en blijft tot zeven uur zitten. Ik zal wel zotgen
dat de mensen ons etensuur weten, want daar heb ik geen lust in'.
Naast het visites maken en het schrijven in haar dagboek, las Frederica couranten. Over
de politiek had ze ook haar mening, zo schreef ze over de verkiezingsstrijd in 1912:'t is
altijd strijd, maar dit jaar is 't buitengewoon hevig. Men wil de coalitie zo graag laten
vallen, maar die 'men' houdt ook de zeer rooden in zich en hoewel ik niet op de Roomse
overheersing gesteld ben en de rechtzinnige kerkschen verfoei, zoo trekt 't roode spook
mij toch nog minder aan'.57
Ook was ze geïnteresseerd in de landbouw. Zo schreef ze in haar dagboek over het
omploegen van het land en het belang van het betrekken van de boeren hierbij. Ook
verdiepte Frederica zich in het oude Kennemet dialect en schreef hier 1919 een artikel
over voor het tijdschrift Buiten: 'Als we iets willen houden van de dialecten in ons land,
is 't zeker tijd om dat nu te doen; ze zijn bezig te verwateren, hoewel ze een heel taai
leven hebben, 't Oude warskop58 is vervangen door lozeren, hutten door klompen, huisje
door plé, en zo gaat het met heel veel woorden'.59
Het huishoudelijk werk viel haar naar gelang de jaren vorderden steeds zwaarder: 'Hoe
ouder ik word hoe meer die schoonmaak in een groot huis mij tegenstaat. Mijn halve
vermogen voor een beknopte woning'. Als het weer het toe liet wandelde ze elke dag. Ze
deed dit soms alleen, soms met haar moeder, en later ook met de kinderen of haar
echtgenoot. Haar hond, Lord ging bijna altijd mee en na diens overlijden vergezelde de
nieuwe hond, Lord II, haar. In Alkmaar wandelde ze meestal door het park 'de Hout' en
het Kennemerpark. Frederica ging zo vaak mogelijk naar Heiloo, waar ze opgegroeid
was. Ze ging iedere week minstens één keer. Meestal ging ze per tram of met het rijtuig,