sprake van verburgerlijking. Zo kregen Gijsberts kinderen nog thuis les van een
gouverneur, zijn kleinkind daarentegen ging al naar de openbare lagere en middelbare
school. Ook werd aan het einde van de negentiende eeuw het familiehuis De Dieu
verkocht. Hoe deze tegengestelde bewegingen van verdeftiging en verburgerlijking
plaatsvonden zal ik duidelijk maken aan de hand van een levensbeschrijving van drie
generaties. Ik zal beginnen met Gijsbert Fontein Verschuir (1764-1838), die een
indrukwekkende politieke carrière maakte, vervolgens ingaan op zijn twee zoons Daniël
Carel (1804-1874) en Giesbert Cornelis (1815-1876) en afsluiten met Giesberts dochter
Cornelia Frederica (1859-1944), de derde generatie.
De opkomst van de familie Fontein Verschuir
Jan Hendrik Verschuir (1753-1803) kwam uit een Friese predikantenfamilie, maar zoals
wel vaker voorkwam in dit milieu, bekleedde hij zelf de functie van hoogleraar. Hij
doceerde Oosterse talen te Franeker en leefde zoals een notabele uit deze periode
betaamde. Jan Hendrik bezat een buitenhuis en trouwde met een telg uit een
patriciërsfamilie, IJbeltje Algra Fontein. Uit dit huwelijk kwamen vele kinderen voort,
waarvan de oudste zoon een indrukwekkende carrière zou maken in de politiek:2
Gijsbert trad in 1789 toe tot de Alkmaarse gemeenteraad en in 1808 benoemde koning
Lodewijk Napoleon hem tot burgemeester van Alkmaar, welke functie hij tot zijn dood
in 1838 zou blijven uitoefenen.3 Hij kreeg als burgemeester echter niet veel politiek
tegenspel, zodat hij min of meer deed wat hij wilde. Zo vond hij het bijvoorbeeld vaak
niet nodig om de Alkmaarse raad bijeen te roepen.4 In 1816 trad Verschuir toe tot de
nationale politiek, toen hij een zetel kreeg in de Tweede Kamer. Zijn politieke ideeën
kwamen overeen met die van de koning. Hij verafschuwde de opkomende liberale
geluiden en in de buitenlandse politiek was hij anti-Frans. Nadat de Belgische kwestie
onder controle was werd hij na enkele jaren ongeduldig wachten eindelijk benoemd tot
lid van de Eerste Kamer.5
Om aan de buitenwereld te tonen tot welke stand men behoorde, maakten veel
notabelen gebruik van statussymbolen zoals grondbezit, titels, (buiten)huizen, chique
interieurs, personeel, koetsen en paarden.6 Dit diende overigens niet alleen om status-
verschil met de lagere standen te benadrukken, maar ook om de onderlinge verschillen
binnen de elite te beklemtonen. Volgens Henk te Velde moet hierbij een onderscheid
gemaakt worden tussen adellijke en niet-adellijke families. Binnen adellijke kringen
zou minder behoefte aan statussymbolen hebben bestaan, aangezien hun status door
titels gegarandeerd werd.7 De familie Fontein Verschuir werd pas in 1822 geadeld en
inderdaad is er tot die tijd een grote drang tot onderscheiding te bespeuren. Na
bemachtiging van de adellijke titel ging deze trend echter gewoon door, en pas tegen het
einde van de eeuw zou hierin verandering gaan optreden.
Gijsbert wist gedurende zijn leven vele titels en onderscheidingen te bemachtigen. Zo
had de keizer hem onderscheiden met het ridderkruis van het Legioen van Eer, maar als