geschiktheid of vakkundigheid dankte. In een brief die hij zijn studievriend Johannes Kneppelhout stuurde in zijn tijd als advocaat in Alkmaar (14 september 1838) liet Cornelis weten: 'Ik begin vrij wat praktijk te krijgen. Ik sta bijkans onlijdelijke angsten uit telkens als ik iemand op mijn stoep zie staan om mij te consulteeren want waarlijk gij moet in de plaats van een jong advocaat die zijne Academietijd met feestvieren doorgebragt heeft geweest zijn, om er u een denkbeeld van te kunnen maken'.63 Cornelis' loopbaan spiegelde zich in velerlei opzicht aan die van zijn vader Dirk. Zelf pas 16 jaar, had Cornelis al zijn vaders functie als penningmeester van de Zijpe en Hazepolder overgenomen.64 Hij trad verder in diens voetsporen door in Leiden rechten te studeren en zich als advocaat in Alkmaar te vestigen, waar hij - weer net als zijn vader - zitting kreeg in de stedelijke raad. Evenals Dirk werd hij gekozen tot lid van de Tweede Kamer, vervulde hij functies binnen het polderbestuur als dijkgraaf en hoofdingeland en werd hij belast met het regentschap van het provenhuis Paling en Foreest. De overerving van functies, zo kenmerkend voor de achttiende-eeuwse regententijd, werd hier dus moeiteloos gecontinueerd. Voor Cornelis was de druk om een goed huwelijk te sluiten, groter dan voor zijn broers en zusters.65 Na de voortijdige dood van zijn vader verkeerde de familie in zorgelijke financiële omstandigheden. Cornelis erfde al het onroerend goed van zijn vader en was hierdoor beladen met schulden aan zijn broers en zusters. Wilde hij de Nijenburg onverdeeld overnemen, dan diende hij een meisje uit een rijke familie te huwen. Dit lukte doordat Cornelis' rijke oom Pieter Loopuyt hem verbond aan zijn dochter Johanna Elisabeth. Uiteraard pakten dergelijke gearrangeerde huwelijken niet altijd goed uit, in zekere zin was dit de prijs die de oudste zoon betaalde voor een gunstige alliantie. In Najaarsbladen beschrijft Cornelia haar moeder Johanna Elisabeth Loopuyt (1816-1877) als een flegmatische, trotse vrouw wier karakter botste met de nuchtere en lichtvoetige inslag van haar jongere echtgenoot Cornelis van Foreest.66 Volgens Cornelia had haar vader al voor zijn verloving met Johanna Elisabeth een opvallend grote interesse opgevat voor ene 'Grietje Vollenhoven'. In Najaarsbladen laat zij Cornelis en Grietje arm in arm over de bevroren gracht van Nijenburg schaatsen, terwijl 'Elisabeth', die niets moet hebben van dat 'lawaai op het ijs', de nieuwste roman van Dickens leest. Licht zou men geneigd zijn deze scène als louter fantasie af te doen, ware het niet dat een brief bestaat van Cornelis' moeder, Jacoba Elisabeth Van der Palm, waarin zij Nicolaas Beets schrijft: 'Ons huis is nu weer geheel geoccupeerd, Kees en [Dirk?] zyn op de voorkamer, het kleine kamertje is het verblyf van Grietje Vollenhove een aardig Rotterdamsch achttienjarig meysje een vriendin van Alida. Een regt prettige logé buiten, daar Kees niet weynig mee in zyn schik is'.6? Volgens Cornelia had mevrouw Van der Palm sterke twijfels over het huwelijk van Cornelis en Johanna Elisabeth.68 'Oom Hoogerzeil' (Pieter Loopuyt), de vader van 'Elisabeth', zette het huwelijk echter door. In Najaarsbladen vragen de boeren in het dorp (Heiloo) zich af waarom 'Herman' (Cornelis van Foreest) niet getrouwd is met dat

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2001 | | pagina 51