'Lieven Cornelis!
Ik heb behoefte en lust om wat met u te praten op het papier wel te verstaan want
woorden vervliegen als ydele klanken. Zoo ik u niet liefhad, zoo uw leven my
niet dierbaar was, zoo uw lot my niet verontrustte ik zou zeggen: laat de jongen
zyn eygen weg gaan. Maar gy zyt myn eygen, myn oudste kind en al sprak en
vermaande ik niet uit .grote liefde en zorg voor u, ik zou het uit plicht als Moeder
moeten doen. Denk nu niet dat ik vind gy zoveel kwaad doet, maar lieve jongen!
Gy doet te weinig goed en gy benadeelt te zeer uw gezondheyd! waarlyk
jongen! Gy hebt geen lichaam, dat tegen zulk een studentenleven bestand is.
het benadeelt uwe studie als ge agt dagen elke avond onder vrolyke jongens
geweest zyt, verveelt ge u zeker de negende avond alleen en ge zoekt werder
uitspanning; zoo kan het niet gaan ge moet nu aan het werk of het kan u niet
meer baten. Gy komt gepromoveerd in Alkmaar maar zonder kunde en zonder
naam en geloof my, dan zult ge het er niet ver brengen. Gy zyt de oudste, van u
hangt alles af, zoo gy een figuur maakt, welk een aanbeveling voor de overigen!
nu is het alleen uitgaan vrolyk zijn; maar gaat het zoo voort, dan gaat ge
spoedig verder en wordt slegtl Ik bid u dan, om u om my, om de nagedachtenis
van uwen vader van uw grootvader, keer nu nog terug. Toon de kracht om te
wygeren als men u telkens engageert om uit te gaan, te spelen, laat op te blijven!
Vaarwel lief en geliefd kind! Met de grootste hartelykheyd uwe liefhebbende
moeder'.60
In haar vermaningen aan Cornelis vermengde mevrouw Van der Palm familiebesef met
burgerlijke waarden. Zij spoorde hem aan een nuttig lid van de maatschappij te worden
en zich bewust te zijn van de voordelen die hij 'boven duizenden' genoot. Maar
familietraditie woog even zwaar. Wanneer zij hem herinnerde aan zijn belofte zorg te
dragen voor Nijenburg en de eer van het geslacht waardig te zijn, maakte mevrouw Van
der Palm gebruik van elementen die ontsproten aan de aristocratische tradities van de
familie Van Foreest: 'In myn blyd droomen zie ik u reeds eenige jaren verder hier in myn
nabyheyd, in myn huis! hoe gy zoo door raad en daad voor my, voor uwe broeders en
zusters zyt en de Naam die gy draagt, zoo dierbaar aan velen door de deugden en
beminnelijke hoedanigheden van uw Grootvader en vader nieuwe luister geeft'.61 In
brieven aan zijn eigen zoon herhaalde Cornelis de raadgevingen van zijn moeder: 'Adieu
lieve jongen! Gij denkt immers wel aan uwe belofte van goed te zullen werken? Uwe
liefhebbende vader'.62
Als oudste zoon van zijn familie kon Cornelis rekenen op een bevoorrechte positie. Hoewel
Cornelia in Najaarsbladen rept van de ernst waarmee haar vader zijn studie opvatte,
suggereert Cornelis' eigen correspondentie dat hij zijn maatschappelijke functies meer
aan zijn positie als oudste zoon van een voornaam geslacht, dan aan uitzonderlijke
48