onverdeeld over te dragen aan de oudste zoon - deze werd gezien als de drager van de
familietraditie. De onverdeelde overdracht van het familiebezit werd echter bemoeilijkt
doordat in het gewest Holland alle kinderen recht hadden op een gelijk erfdeel.43 In 1782
moest er onder zes, in 1833 onder negen kinderen verdeeld worden. Toch slaagden de
Foreesten er steeds in het landgoed voor de oudste zoon te behouden.
Wanneer de waarde van het stambezit het rechtmatige erfdeel van de oudste zoon
overtrof, diende deze de jongere kinderen op den duur van een uitkering of toelage te
voorzien, als compensatie voor hetgeen hijzelf teveel had ontvangen. In een dergelijk
geval kon het voorkomen dat de waarde van het landgoed ten behoeve van de oudste
zoon te laag werd getaxeerd.46 Indien de financiële middelen ernstig tekort schoten,
kwam de oudste zoon bij zijn broers en zusters voor een groot bedrag in het krijt te
staan. Dit overkwam Cornelis van Foreest (1817-1875) die in 1833 van zijn vader
onroerend goed erfde ter waarde van 205.751. De schuld aan zijn acht broers en zusters
bedroeg maar liefst/180.970.47
Een sterke gehechtheid aan het familiebezit spreekt ook uit de huwelijkse voorwaarden.
Aangezien het Hollandse huwelijksrecht uitging van gemeenschap van goederen, nam
men in de huwelijkscontracten bepalingen op die moesten voorkomen dat Nijenburg
terechtkwam bij de schoonfamilie48 Zelfs toen Cornelis van Foreest, beladen met
schulden aan acht broers en zusters, zijn rijke nicht Johanna Elisabeth Loopuyt huwde,
dacht men eraan te bedingen dat het erfdeel van zijn vader niet onder de gemeenschap
van goederen zou vallen. Overigens is een sterke gehechtheid aan het landgoed als
centraal onderdeel van de familie-identiteit een niet uitsluitend adellijk verschijnsel,
maar ook geconstateerd voor patricische geslachten 49
Jongere kinderen en echtgenotes
Wat vaak wordt vergeten, is dat naast de vader en de oudste zoon ook de jongere
kinderen en de echtgenote een belangrijke rol speelden bij de overdracht van erfgoed.
Vooral echtgenotes konden - in de rol van weduwe - grote invloed doen gelden. Hoewel
gemeenschap van goederen veelal werd uitgesloten, veranderde men de huwelijkse
voorwaarden doorgaans na de geboorte van de kinderen ten gunste van de echtgenote.
Zo legateerde Dirk van Foreest (1792-1833) twee weken voordat hij overleed, het gehele
familiebezit aan zijn vrouw Jacoba Elisabeth van der Palm 'zowel in vruchtgebruik als
in eigendom'.30 Daarmee kwam het lot van het familiebezit na zijn overlijden in haar
handen.
Toen Dirks bezittingen verdeeld moesten worden, konden de jongere kinderen niet van
een erfdeel voorzien worden zonder het landgoed Nijenburg te verkopen. Ter wille van
de familietraditie stelden deze zich inschikkelijk op. Een jongere zoon, Hendrik Albert
van Foreest (1819-1897) bleek zelfs bereid om tegen een geringe jaarlijkse vergoeding van
200 afstand te doen van zijn recht op onmiddellijke uitbetaling van zijn vaderlijk
erfdeel van/24.781.31