omschreven, zelf geen 'burger' wilde heten; men was immers 'heer'.58 Burgerlijk waren
de parvenu's die meenden de notabele mores te kunnen imiteren, en 'een burgerskind'
was ook de dochter van een arts zonder patricische afkomst waarmee zoonlief
onverwachts op de hardstenen stoep stond. Notabel zijn impliceerde daarom vóór alles
een leven op stand, en dat werd niet in de eerste plaats bepaald door wat men bezat,
maar door hoe het hoorde. Standsbesef stond voor fatsoen, voor het decorum bewaren,
voor representatie. Met enig recht kan natuurlijk worden volgehouden dat zulk een
fatsoenlijkheid in haar nadruk op conventies en afkeer van authenticiteit door en door
burgerlijk was.5? Maar voor de 'betere standen' lag dit anders dan voor de 'burgerstand',
aangezien voor hen bovenal de eer van de familie in het geding was. En eer was
aristocratisch, in die zin dat niet de mores van de stand maar iemands goede naam op
het spel stond. Het was precies deze tegenstrijdigheid die tot uitdrukking kwam in de
innerlijke onzekerheden van een stand die half-adellijk en half-patricisch, half-
aristocratisch en half-burgerlijk was. Want stelden de negentiende-eeuwse dames en
heren enerzijds het burgerlijk-fatsoenlijke voorop, anderzijds benadrukte heel hun
aristocratische levenshouding het door hen genoten aanzien waaruit geen behoefte aan
gelijkheid maar aan distinctie sprak. Vrijwel alle ambten en titels waren 'eervol', alle
huizen en bezittingen 'aanzienlijk'; dit ter onderstreping van de status van het geslacht.
De notabele levenswijze belichaamde daarmee tegelijkertijd eer en fatsoen, en kan in
plaats van aristocratisch of burgerlijk, beter als respectabel worden omschreven.
De door Couperus gesignaleerde uitwisseling van hoffelijke beleefdheden vormde in
zekere zin het cement van de notabelenstand. In Amsterdam sprak men zelfs over de
pantoffelparade wanneer 's zondags na de kerkgang de betere standen in groot toilet
voor hun rituele visites de grachten bewandelden. Ook Alkmaar kende, zoals we zullen
zien, het 'visiterijden' en de gewoonte om verloofden en huwbare kinderen via het
familienetwerk aan huis te komen voorstellen om eventuele qffronts te voorkomen. Maar
het is de vraag in hoeverre men de zoons en dochters nog introduceerde aan het hof,
zoals onder de oude adel en regentenadel elders vaak gewoonte was. Veel lijkt tot 1900
nog wel in ere te zijn gehouden, maar zonder een hechte coterie van standgenoten
scheen de rek er uit. Niet alleen de jeugd begon aan het systeem te morrelen, zoals we
weten uit de Amsterdamse dagboeken van Ernst Heldring, maar ook de dames zelf
verzaakten.80 Men hield jour om van de visiteplicht te worden verlost. Terwijl de heren
geleidelijk de sociëteit verruilden voor de sportclub - of gingen paardenrennen en
tennissen bij de Van Reenens te Bergen -, weken de notabele regentessencolleges voor
nieuwe vormen van vrouwelijke openbaarheid.61 Reformbeweging en 'volksverheffing',
in de geest van de ook in het Alkmaarse gelezen Multatuli en Van Eeden, boden ook
burgerdames als Cornelia de Lange een mogelijkheid te participeren in een 'burgerlijk
beschavingsoffensief.
Hoe nabij en toch geheel anders was daarentegen de levenswijze van Cornelia Frederica
Fontein Verschuir, die als laatste, puissant-rijke telg uit het verheven burgemeesters-