als belangenbehartigers van de regionale en plaatselijke notabelenstand.31 De hierdoor opgeroepen spanningen klinken duidelijk door in de woorden van de Amsterdamse burgemeester Elias die Willem I's minister Van Maanen liet weten: 'Maar mijn Heer, op die wijze is't onmogelijk te regeeren' - waarop de ijzige 'rijkskanselier' nuchter respondeerde: 'Dat is ook volstrekt de intentie niet. Al wat men van u vergt, is te besturen'.32 Aangezien de regenten van de Republiek gedurende ruim twee eeuwen vrijwel autonoom hadden 'geregeerd' in de steden, heerlijkheden en gewesten kan men zich afvragen welk stempel deze particularistische erfenis drukte op de negentiende-eeuwse bestuurscultuur. Hiertoe is het nuttig om eens te kijken naar de personele continuïteit van de oude regenten- en nieuwe notabelenstand. Bezien vanuit het perspectief van het ancien régime is in dit verband voor de eerste helft van de negentiende eeuw wel gesproken over een 'nabloei van het patriciaat'.33 Onder de gemeenteraadsleden die Willem I in de jaren i8i3/'i5 voor de eerste maal voor het leven benoemde bevonden zich namelijk veel leden van oude regentengeslachten. Zo kwamen in Amsterdam maar liefst zeventien recent geadelde families op het pluche. Maar het is de vraag hoe lang deze continuïteit gehandhaafd bleef Want bij het van kracht worden van de nieuwe bestuursreglementen in 1824/25 hanteerde de vorst een ander benoemingsbeleid. In de hoofdstad daalde toen het aantal edelen tot zeven op een totaal van veertig raadsleden; een aandeel dat overigens wel tot het midden van de eeuw gehandhaafd bleef Na de invoering van de nieuwe gemeentewet van 1851 verdween echter de regentenadel binnen twee decennia uit de Raad. In het derde kwart van de negentiende eeuw werd in Amsterdam de vooraanstaande positie van de 'eerste coterie' van rentenierende groot grondbezitters, overgenomen door een 'tweede coterie' van bankiers en kooplieden, die als haute bourgeoisie meer het karakter van een klassen- dan van een standselite had.34 Ten onrechte is de Amsterdamse situatie overigens lang beschouwd als het algemeen patroon. Er bestonden echter tussen de verschillende gemeenten grote verschillen in continuïteit en samenstelling van het herenbolwerk. Zéér exclusief was de bestuurscultuur in deftig-hervormde plaatsen als Den Haag en Utrecht, waar zelfs de oude adel gedurende deze periode in bestuur en sociëteit toonaangevend bleef35 In Rotterdam en Woerden behielden daarentegen de 'homines novi' van de revolutionaire episode rond 1800 de overhand. Omstreeks 1815 was in beide steden geen sprake geweest van een herstel van de oud-republikeinse regentenstand. Maar wel werden tot het midden van de eeuw de voornaamste ambten bezet door overwegend ongetitelde leden van Hollandse patriciaatsfamilies die echter in deze gemeenten al vroeg de macht moesten delen met een nieuwe ondernemerselite, bestaande uit respectievelijk handelsbankiers en scheepsreders, en steen- en panfabrikanten.36 Het gesegmenteerd karakter van de Nederlandse bovenlaag blijkt bovenal uit het feit dat tussen deze oude en nieuwe elites in personele zin vrijwel geen overlap bestond. Nog omstreeks 1890, zo is op grond van de lijsten der hoogstaangeslagenen voor de Eerste Kamer vastgesteld,

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2001 | | pagina 22