dat deze in de loop van de negentiende eeuw haar regenteske poldermentaliteit van schikken en plooien wist over te dragen op de 'nieuwe elites' uit het tijdvak van de verzuiling (1870-1970).6 Wat echter veelal wordt vergeten - ik kom hier later nog op terug- is de bestuurlijke verschuiving die achter deze vermeende continuïteit is schuil gegaan. De vroegere regenten van de oud-republikeinse standenstaat werden immers voortaan gekozen of benoemd als bestuurders van een centraal geregeerde natiestaat. Deze nationale integratie van de vroegere standselites ligt aan de basis van het koninkrijk van Willem I. De prins van Oranje kreeg immers na zijn Scheveningse intocht in 1813 door een Driemanschap uit naam van de oude standen de soevereiniteit aangeboden. Dit sociaal contract werd 30 maart 1814 bekrachtigd in de Amsterdamse Nieuwe Kerk waar de Soeverein de eed aflegde op een 'wijze constitutie' die hier een dag eerder was aangenomen door de zogeheten Grote Vergadering van Notabelen. Ongeveer vierhonderdzeventig bestuurders uit de voornaamste families van het koninkrijk reisden hiertoe vanuit alle landsdelen af naar de hoofdstad. Zij waren geselecteerd op grond van aanzienlijkheid, 'het zij door deugd en uitstekende bekwaamheden, of door geboorte, of door vermogen, of door vroegere, dan wel door tegenwoordige ambts betrekkingen' verkregen.7 Dit betrof niet alleen telgen der oude landadel en regentengeslachten, maar ook een flink aantal nouveau* riches en oud-patriotten, onder wie vele doopsgezinden en katholieken, die pas na de revolutie van 1795 tot de besturen waren doorgedrongen. Uit dit amalgama van aristocraten en burgers ontstond in de loop der jaren een nieuwe 'heersende klasse' die zich het best laat omschrijven als een notabelenstand.8 Dit proces, dat zich nogmaals herhaalde bij de vereniging met België een jaar later, symboliseerde het ontstaan van een natiestaat waarin enerzijds de legitimiteit van het staatsgezag was gesitueerd bij 's lands aanzienlijksten, maar anderzijds de politieke macht werd geconcentreerd bij de monarch die als verlicht despoot of vader des vaderlands zélf de criteria van aanzienlijkheid bepaalde. De leden van de notabelen vergaderingen verschenen dan ook op Willems persoonlijke invitatie na een zorgvuldige selectie door de provinciale commissarissen-generaal (de voorlopers van de latere commissarissen des Konings). Want bleven de Oranjes als stadhouders van de Republiek formeel dienaren van de Staten, de notabelen van het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden werden voortaan beschouwd als dienaren van de vorst. Dat circa honderddertig van de zeshonderd genodigden aan de koninklijke uitnodiging geen gehoor gaven, laat evenwel zien dat lang niet alle aanzienlijken zich schikten in deze dubieuze gunst. De term notabele was dan ook door de founding fathers van het koninkrijk, onder wie Drieman G.K. van Hogendorp, geïntroduceerd vanuit een tweevoudige ambitie van restauratie en vernieuwing.9 Hoewel de notabelen waren gerekruteerd uit de adel, de stedelijke aristocratie en de hogere burgerij werden ze als 'notabelen der natie' niet geacht de belangen der standen maar het algemeen belang te vertegenwoordigen. De standen leefden dan ook uitsluitend voort in de kieswet onder

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2001 | | pagina 11