Hij had jaren eerder al op het punt gestaan om met zijn gezin Bergen definitief te verlaten om elders een bestaan op te bouwen, maar was toen naar eigen zeggen uit verantwoordelijkheidsbesef voor zijn familie toch gebleven: 'de overweging, dat er toen nog zoo vele van der broeders en zusters leiding en opvoeding noodig hadden en dat mijne moeder mijnen steun toch noodig had, deed mij blijven'.10 Daarom ook had Jacobs moeder al in een vroeg stadium de zekerheid gegeven dat hij het grondbezit in handen zou krijgen. Hiermee was de eenheid van het landgoed weliswaar gered, maar Jacob was nog niet uit de zorgen. Om het voortbestaan van het landgoed te waarborgen moest hij nieuwe bronnen van inkomsten vinden. Hij moest zijn moeder, en na haar dood in 1908 zijn broers en zusters als erfgenamen immers afbetalen. De bestaande inkomsten leverden Jacob te weinig op. De opbrengst van verpachte gronden uit het bezit lag onder de tweeduizend gulden per jaar, de verhuur van de paardenrenbaan op het terrein leverde duizend gulden op, de verhuur van 't Hof aan zijn moeder nog eens tweeduizend gulden. Het jaarlijkse salaris dat hij genoot als burgemeester bedroeg slechts enkele honderden guldens. Dit alles was bij lange na niet toereikend om zijn schuld af te betalen en een acceptabel inkomen over te houden. De nieuwe heer van Bergen moest in ieder geval een deel van zijn landgoed verkopen en voor het andere deel een winstgevende exploitatie kiezen. De nieuwe economische bedrijvigheid was dan ook geen breuk met het verleden. Jacob en Marie deden er alles aan om het landgoed als eenheid te behouden en op den duur aan de volgende generatie over te dragen. De bemoeienis van Jacob met de aanleg van een tramlijn van Alkmaar naar Bergen maakt aannemelijk dat hij al vóór 1901 plannen had met de ontwikkeling van de duinen tot een badplaats. In het voorjaar van 1906 gaf hij de beroemde tuinarchitect Leonard Springer de opdracht een door de duinen slingerende Zeeweg aan te leggen. De Van Reenens wilden een villapark aanleggen in de duinen langs het strand. Ook hiervoor werd Springer ingeschakeld, maar die bedankte. Ook contacten met de vermaarde architect Berlage leverden niet veel op. Uiteindelijk nam de familie de inrichting van Bergen aan Zee dan maar zelf ter hand. In juni 1908 bracht de familie een deel van de duingronden die behoorden tot de heerlijkheid onder in een naamloze vennootschap. Via de 'Bouw en Exploitatie Maatschappij Bergen aan Zee' (BEM) verkocht de familie Van Reenen duinpercelen aan particulieren en regelde ze de exploitatie van de badactiviteiten. Van de 400 gewone en preferente aandelen (van elk duizend gulden) had directeur Jacob slechts twee niet in bezit. Een zoon en schoonzoon kregen ieder één aandeel. Met de oprichting van de BEM was de heerlijkheid voortaan gescheiden in particulier terrein (waartoe 't Hof en Kranenburgh behoorden) en een bedrijfsterrein, door de familie zelfgeëxploiteerd. Toch hield Jacob het landgoed zoveel mogelijk als eenheid in stand. Een van de voorwaarden die kopers van een duinperceel moesten accepteren was dat de heer van Bergen het jachtrecht hield op hun nieuw verworven perceel. De nieuwe exploitatie moest de oude levensstijl van de Van Reenens zo weinig mogelijk verstoren.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2001 | | pagina 119