waren op elke vorm van ongehoorzaamheid in 'hun' dorp. De verhoudingen moesten
duidelijk zijn: wat de Van Reenens betreft had de heer van Bergen het ook aan het begin
van de twintigste eeuw nog voor het zeggen in 'zijn' territorium.
Amsterdamse wortels
Mevrouw Völter stelt het heel duidelijk in de boze brief aan de Betgenaten. Het
overgrote deel van de gronden in Bergen was nog steeds van de burgemeester
persoonlijk én van zijn kinderen na hem. Deze opmerking is cruciaal voor het begrijpen
van de belevingswereld van de Van Reenens. Jacob van Reenen was als het ware
aangewezen als tijdelijke verantwoordelijke voor het familiebezit. Jacob en Marie waren
slechts een schakel in de ketting van opeenvolgende generaties. Het burgemeesters-
echtpaar beschouwde het landgoed niet als individueel bezit, maar als eigendom van de
familie. Jacob was slechts één van de wapendragers in de familiestamboom. Op den duur
moest hij zijn verantwoordelijkheden als paterfamilias doorgeven aan zijn zoon, zoals
zijn vader die ook ooit aan hemzelfhad overgedragen.
Jacob van Reenen was geboren en getogen in Bergen. Als oudste zoon in een gezin van
twaalf kindeten was hij al van jongs af aan voorbestemd geweest om zijn vader op te
volgen als grootgrondbezitter. De familie bewoonde 't Hof, het landhuis dat al sinds de
tweede helft van de zeventiende eeuw het middelpunt vormde van de buitenplaats. Na
het overlijden van zijn vader in 1883 erfde Jacob niet alleen het landgoed, maar ook de
daaraan verbonden titel. Hij was daarmee de tweede Van Reenen die zich heer van
Bergen mocht noemen.
Jacobs vader Jan Jacobus Henricus van Reenen (1821-1883) was evenwel geen local maar
afkomstig uit het kosmopolitische Amsterdam. Hij kocht de heerlijkheid Bergen in 1851
op een veiling. Met dit landgoed bracht hij de titel heer van Bergen in de familie Van
Reenen. Jan Jacobus woonde tot zijn dertigste in de hoofdstad, waar zijn familie van zich
het spreken in de hoogste sociale kringen. Als rechtenstudent richtte hij de voorname
sociëteit 'Onder Ons' op samen met 29 studiegenoten die elkaar allemaal kenden van het
Amsterdamse Athenaeum Illustre en de Leidse universiteit. In 1850 trad hij op 29-jarige
leeftijd bovendien toe tot het selecte herengezelschap het 'College in de Munt'. Zijn oudste
broer Gerlach Cornelis, op dat moment nauwelijks een maand burgemeester van
Amsterdam, stond al op de ledenlijst. Nog geen jaar later kocht Jan Jacobus het
uitgestrekte landgoed in Bergen voor ruim 172.000 om zich hier permanent te vestigen.3
Hiermee had hij een prestigieus bezit in handen gekregen waaraan illustere namen waren
verbonden. Zo was de eigenaar voor hem de Haarlemse familie Barnaart, en behoorde
Bergen in de achttiende eeuw tot het bezit van onder meer de graven van Nassau-Bergen.
Voor zijn vertrek naar Bergen mocht Jan Jacobus van Reenen zich tot de top van de
Amsterdamse elite rekenen. De Van Reenens huwden leden van voorname
regentengeslachten als de Backers, de Rendotpen en de Van Vollenhovens, vertoefden in
dezelfde sociëteiten als de Dedels en Van Lenneps en bezaten voorname buitenplaatsen.