De Van Reenens hadden Bergen aan Zee letterlijk op de kaart gezet. En wat kregen zij
hiervoor terug van de Bergenaren? Ondankbaarheid en ongehoorzaamheid. De
klachtbrief van Marie Völter opent met een fragment uit het drama Palamedes van
Vondel:
'Die zorgt en waakt en slaaft en draaft en zwoegt en zweet,
Tot oorbaar van het volk een lastig ambt bekleedt,
En waant de menschen aan zijn vroomheid te verbinden,
Die zal zich jammerlijk aan 't eind bedrogen vinden
Door 't wispelturig volk, dat, al te licht van hoofd,
Genoten dienst vergeet, en leider! 't Kwaad gelooft'.
De 67-jarige burgemeestersvrouw moest vaststellen dat de tijden veranderden. Al die
jaren had het echtpaar gewerkt aan de transformatie van Bergen. De wil van de Van
Reenens was altijd wet geweest. Voor mevrouw Van Reenen was het dan ook
onuitstaanbaar dat enkele Bergenaren uit de pas liepen, nota bene in een van de
raadsvergaderingen die al 36 jaren door Jacob van Reenen met veel gezag werden
voorgezeten.
De directe aanleiding voor Völters schrijven in het voorjaar van 1921 was een
benoemingskwestie. De burgemeester had in de gemeenteraad zijn echtgenote
voorgedragen als lid van de commissie voor toezicht op de kwaliteit van het
dorpsonderwijs. Enkele raadsleden echter weigerden dit advies op te volgen. Zij gaven de
voorkeur aan een andere kandidaat. Na een verontwaardigde reactie van de
burgemeester en enkele herstemmingen werd Völter alsnog gekozen.2 Met het incident
was een al langer sluimerende spanning omhooggekomen.
Achter deze voor de Van Reenens uitermate pijnlijke vertoning zaten de raadsleden van
de partij Bergens Belang. Hun stemgedrag leek in de eerste plaats een persoonlijke
aanval op de burgemeestersvrouw. Kennis op onderwijsgebied kon haar namelijk niet
worden ontzegd. Zij was oprichtster en enkele jaren directrice van de Alkmaarse
Huishoud- en Industrieschool en bezocht in 1900 bovendien als afgevaardigde van de
Nederlandse regering een internationale onderwijsconferentie in Parijs. Marie vatte de
actie van de raadsleden dan ook op als een persoonlijke schoffering, als een aanval op de
autoriteit van de Van Reenens in Bergen. Mevrouw Völter beschuldigde de opstandige
raadsleden van misleiding en stemmingmakerij. Al jaren probeerden enkele leden van
Bergens Belang de bevolking op te zetten tegen de Van Reenens, zo verklaarde Völter.
Met de perikelen rond de vorming van de commissie was de maat vol. Vandaar deze
brief
Naar haar eigen overtuiging stond de familie Van Reenen in Bergen boven alle partijen.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit het schijnbaar objectieve taalgebruik in de brief, wanneer
Völter het heeft over de 'grove beleediging, zoo opzettelijk de beide menschen