Oud naast nieuw
75 jaar Historische
Vereniging Alkmaar
Inleiding
Joop D. Kila
Oud Alkmaar, niet zo vanzelfsprekend
Midden in de periode, dat Alkmaar verdeeld was in twee kampen, voor- en
tegenstanders van demping van de stadsgrachten, werd op 4 februari 1964 de vereniging
Nieuw Alkmaar opgericht. Het doel was een reactie op de stellingname van de
vereniging Oud Alkmaar, die op de bres stond voor het oude stadsschoon. Alkmaar
moest geen museum worden, geen achterblijvend gebied. Het moest mee in de
stormachtige ontwikkeling, die in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog op
gang kwam. De industriële ontplooiing van Noord-Holland, het scheppen van de
broodnodige infrastructuur waren gegevenheden, waarbij je geen sentimenteel
koesteren van overblijfselen uit een voorbije tijd kon gebruiken. Het was dezelfde
tegenstelling, waaruit in 1925 de vereniging Oud Alkmaar ontstond. Oud en nieuw
Alkmaar leken elkaar toen al niet te verdragen.
Behoud van het oude, daar maakte het gros van de Alkmaarders zich niet zo druk om.
Alkmaar was gewoon oud. Pas aan het eind van de 19de en begin 20ste eeuw was men
begonnen te bouwen buiten de singels, de eeuwenoude grens van de stad. De
Stationsbuurt, het Emmakwartier en het Nassaukwartier verrezen. In de jaren twintig
van de nieuwe eeuw begon de nieuwbouw pas goed op gang te komen. Men bouwde het
Burgemeesterskwartier, er kwam arbeiderswoningbouw op gang aan en achter de
Baansingel. De binnenstad daarentegen was gewoon oud, te vergelijken met een gebit
dat uiterlijk nog wel aardig oogde, maar nodig aan sanering toe was. En net zoals toen
in de tandheelkunde nog vaak gekozen werd voor de radicale methode - trekken die
boel! - zo waren er in die tijd nogal wat Alkmaarders van oordeel dat veel 'ouwe troep'
rijp was voor de sloop.
Tekenend voor de tijdgeest waren bijvoorbeeld de opvattingen over het oudste
monument van de stad, de Grote Kerk. Dit gebouw, eens verrezen als een uiting van
Alkmaars stedentrots, was in het begin van de vorige eeuw welhaast vervallen tot een
ruïne. In 1918 verkocht de kerkvoogdij het beroemde kunstwerk De Zeven Werken van