Als verzorgingscentrum had Alkmaar de eeuwen door al, met name op marktdagen en
in het bijzonder bij jaarmarkten, een grote toevloed aan verkeer te verwerken gehad.
Problematisch werd dit pas echt toen rond 1950 het autoverkeer in ons land met het jaar
toenam. Al spoedig kwamen er op spitsdagen parkeerproblemen. Dat had niet alleen
met de winkels in de binnenstad te maken, maar ook met nogal wat industriële
bedrijven, met name in het oostelijk stadsdeel, die in toenemende mate gebruik
maakten van zwaar vrachtmaterieel. Vanwege de nauwe straten en stegen dreigde de
binnenstad met de toename van de economische activiteit te verstikken. De problemen
met de veemarkt stonden niet op zichzelf
Het stadsbestuur, dat bezorgd was over de centrumfunctie van de stad, begreep dat er
iets moest gebeuren. In 1950 werd er een verkeerscommissie ingesteld die de problemen
moest bestuderen. Zij begon met een enquête, die ook aan het bestuur van Oud Alkmaar
werd gestuurd. Dit liet bij de beantwoording geen twijfel over waar het stond: 'Het
bestuur heeft bij het overwegen van zijn antwoord geen ogenblik getwijfeld, dat de
richtlijn in principe deze moet zijn, dat bij botsing van belangen, het belang van het
aloude aspect van de stad niet mag wijken voor het zogenaamde verkeersbelang. Immers
het is duidelijk, dat een steeds toenemend automobielverkeer zal aandringen op
verbreding van straten, demping van grachten, sloping van huizen en gebouwen.
Inderdaad kan op deze wijze het verkeersprobleem worden opgelost. Op die wijze lost
men evenwel tegelijkertijd ook iets anders op in letterlijke zin, namelijk de "ziel" van
deze oude stad, die verdwenen zal zijn, wanneer men maar verdergaat op een weg, welke
helaas in de 19de eeuw en in het begin van deze eeuw reeds te ver is bewandeld'. Halve
oplossingen, zoals gedeeltelijk slopen en dempen, wees het bestuur van de hand. Er zou
gekozen moeten worden voor een radicale oplossing, namelijk het doorgaand verkeer
om te leiden buiten de binnenstad (men dacht er nog aan de singels als randweg te
gebruiken en de binnenstad autovrij te maken). Men besefte wel met dit standpunt een
knuppel in het hoenderhok te werpen: 'Dat deze oplossing op critiek zal stuiten is niet
twijfelachtig. Het is de vraag inderdaad of de bevolking tenslotte de prijs die betaald
moet worden voor het behoud van de stad ervoor "over" zal hebben. Beperking,
stillegging en "omlegging" van het verkeer betekent steeds een zekere schade voor
bepaalde categorieën der bevolking. Het is echter de vraag of deze schade, welke moeilijk
is te overzien, toch niet zal meevallen, vooral wanneer na een zekere periode de vereiste
aanpassing aan de nieuwe toestand zal zijn verkregen. Niet twijfelachtig is dat
tegenover deze (tijdelijke) materieele schade zal staan een winst van zo overwegend
belang, dat het nageslacht er zich wellicht slechts over verbazen zal, dat pas in de tweede
helft van de 20e eeuw dit inzicht kon leiden tot maatregelen, die Alkmaar een voorbeeld
zullen laten zijn voor de rest van het land'. Voorwaar een profetische blik!
Het gemeentebestuur dat er zelf niet uit kwam gaf in 2955 de opdracht aan een
stedenbouwkundige om een saneringsplan te maken voor het verkrotte oostelijk
gedeelte van de binnenstad. Het werd professor Wieger Bruin. Hij vatte zijn studie op