'Waerde vriend! War zeg ik?...Eerwaerde Vader! wien ik thans opentlijk, ten aanhoore van deze
talrijke vergadering, in het midden van deze mijnejeugdtge kwekelingen, in deze heilige plaets
erkenne voor den Man, door de goede hand Godts mij toegesclukt tot een getrouwen Leidsman en
eerlijken Raedgever, op den weg naer eene zalige eeuwigheid: vergun mij, mijn oprecht genoegen V
te betuigen over de aangename gelegenheid, die mij vergund wordt, om thans (zo kort mij mogelijk
is,) mede te deelen, welke de voornaeniste aanleiding geweest zij tot het doen van dezen, voor velen
zo verbazendenstap'.
Voorhout vertelde vervolgens over zijn geestelijke ontwikkeling. Hoe hij ter catechisatie
ging, maar op zijn zestiende of zeventiende jaar, toen hij het orgel bespeelde in de
Lutherse kerk begeerde luthers te worden. Toch stapte hij weer van dit voornemen af en
deed belijdenis in de Gereformeerde kerk. Jarenlang voelde hij zich daar thuis, was zelfs
vrij fanatiek, getuige het feit dat hij een rooms-katholieke jongen, na hem onderricht te
hebben, wist te winnen voor de gereformeerde belijdenis. Toch kwam er gaandeweg
meer twijfel in zijn hart bij het ontdekken van de geschilpunten in het geloof tussen de
diverse protestantse denominaties. Na intensieve bestudering van verschillende
richtingen stond hij op het punt het hele geloof overboord te zetten, maar daartegen
beveiligde hem, zoals hij het noemt, de goddelijke genade. Toch maakte hij bij later
inzien, op dat moment een verkeerde keus. Onder invloed van de Duitse
verlichtingstheologen1 begon hij de kerkelijke scheidslijnen te relativeren en te ijveren
voor verdraagzaamheid en vereniging van alle christenen. Hij nam overal deel aan het
avondmaal en bepleitte zelfs in de periodiek, die hij in die dagen liet verschijnen onder de
titel Frans Voorhout aan zijne medeburgeren het gebruik van één kerkgebouw door alle
christenen hier ter stede. Maar ook in die verdraagzaamheid had hij geen geruststellende
zekerheid gevonden omtrent de wijze, waarop God gediend moest worden.
Voorhout bleef zoeken en kwam op het spoor van de Rooms-Katholicke kerk. Hij zei
daarover in zijn toespraak:
Tk wil toch wel bekennen, tot aan dat tijdstip die Kerk verfoeid te hebben, omdat ik door vooroordelen,
van mijne jeugd af tegen dezelve mij ingeboezemd, mij verbeeldde, dat zij wegen verdervelijke
dwalingen, ajgoderjen en bijgelovigheden, voor God een gruwel was. Ik begon dan mijzelve te
ondervragenBen ik van die zaken, van welke de Roomsch-Kathoüeke Kerk beschuldigd wordt, wel
genoegzaem overtuigd? Is het welgeloojbaer dat alle de leden derzelve zo lomp verblind, zo goddeloos,
zo dwaes zijn, dat zij van die dingen niets merken of zorgeloos over alles henen stappen'.
Op dat moment, zo ging Voorhout verder, werd hem door Gods voorzienigheid een
nieuwe weg gewezen. De pastoor van de Matthiasstatie kwam op zijn pad en door de
contacten met hem werd hij onderricht en kwam tot het inzicht dat
'de wczentlijke leere, door de Roomsch Katholijke Kerk voorgedragen, zuiver van alle dwaling,