bevond zich ook een dertigtal jeugdige pupillen van de betrokkene in het kerkgebouw
met zijn geringe afmetingen. Gedurende de periode van de Republiek der Zeven
Verenigde Nederlanden werden andere kerkgenootschappen dan de heersende
Gereformeerde kerk slechts gedoogd voorzover ze zich bescheiden op de achtergrond
hielden. Dit kwam onder meer tot uiting in hun kerkgebouwen. Deze mochten van
buiten niet het aanzien van een kerkgebouw hebben. Sinds de Bataafse revolutie van
t795 was aan deze ongelijkheid een einde gekomen. De Gereformeerde kerk had haar
monopoliepositie verloren, alle kerkgenootschappen waren gelijk geworden. De
Nationale Vergadering, bijeengeroepen in 1796 had de scheiding van kerk en staat, een
van de grondbeginselen van de revolutie afgekondigd. In haar decreet van 5 augustus
1796 verklaarde zij 'dat eene heerschende of bevoorrechte Kerk lijnrecht strijdig is, zelfs
met de eerste grondbeginselen van Gelijkheid, waarop de Waare Vrijheid en
Broederschap zijn gebouwd'. Voor de Gereformeerde kerk (sinds 1816 de Nederlandse
Hervormde kerk), als heersende kerk, betekende dat een achteruitzetting. Voor de
andere kerken (die formeel verboden waren, maar in feite wel werden geduld, waaronder
de Rooms-Katholieke) betekende dit een welkome verheffing uit eeuwenlange
discriminatie.
In de praktijk moest die gelijkwaardigheid in een samenleving die gestempeld was door
de gereformeerde suprematie nog veroverd worden. De overgang van een vooraanstaand
burger als Frans Voorhout, lidmaat van de Gereformeerde kerk, waar hij voordien ook de
ambten van ouderling en diaken had bekleed, naar de Rooms-Katholieke kerk trok in de
stedelijke samenleving van die dagen niet geringe aandacht. Er kwam zelfs een
uitgebreide schriftelijke polemiek uit voort, waaraan ook de pastoor van de
Matthiasstatie, Petrus Schouten, een aandeel had. Van zijn hand verscheen een geschrift
onder de titel Overgang van Frans Voorhout uit degemeemchap der Gereformeerden tot die van
de Roomsch Katolijke Kerk. Daarin liggen de vreugde èn het zeer besloten, die aan
weerszijden bij dit gebeuren ervaren werden. Vreugde bij de rooms-katholieken dat een
alom bekend en belangrijk burger als Frans Voorhout tot hun gelederen toetrad, zeer bij
de Gereformeerden dat een vooraanstaand lid van hun gemeente op een zo spectaculaire
wijze brak met hun kerk. Terug nu naar die geruchtmakende tiende september 1797 in
de Matthiasstatie.
De dienst, waarin de overgang plaats vond
Nadat het koor samen met de gelovigen het aloude 'Veni Creator Spiritus' (Kom,
Schepper, Heilige Geest) had gezongen en de voorganger in het Latijn een gebed had
uitgesproken, keerde hij zich op het altaar om, en richtte speciaal het woord tot
Voorhout, die hij aansprak met 'Waarde vriend'. Hij merkte op dat het hem bekend was
dat Voorhout van de waarheden des geloofs, zoals die door de Kerk werden beleden,
belijdenis wilde doen en verzocht hem dat in een persoonlijk getuigenis te doen.
Voorhout trad naar voren en begon zijn toespraak aldus: