doorgaande straten en verbindingswegen, vormt tevens de verklaring van de tweede bevinding van dit onderzoek: het ontbreken van een compact elitekwartier en het bestaan van luxe-assen. Wat nog verklaring behoeft is het patroon dat door die aaneengeschakelde reeksen van hoogwaardige blokkanten wordt gevormd. Een deel van die verklaring ligt in een verder verleden toen de stad nog niet half zo groot was als in 1632 en slechts het westelijk deel van de bebouwde oppervlakte in dat jaar omvatte. Gelegen op een uitloper van de hoge geestgronden was Alkmaar in de middeleeuwen een militair steunpunt van de Hollandse graven in hun strijd tegen de (WestjFriezen en tevens de noordelijke toegangspoort tot het Hollandse kerngebied.1' Met de Grote Kerk als religieus centrum en het nabijgelegen stadhuis als politiek en bestuurlijk centrum, breidde de stad zich uit. Het lijkt niet te gewaagd te veronderstellen dat zich met de onderwerping en pacificatie van West-Friesland nieuwe commerciële mogelijkheden aandienden. Evenmin lijkt het vreemd dat die zich ruimtelijk concentreerden waar land en water in elkaar overgingen: in wat in de zeventiende eeuw het geografische midden van de stad was. Daar, aan de rand van de grote meren, had men immers een uitstekende toegang tot vrijwel het hele Noord- Hollandse schiereiland én tot de wereld daarbuiten. Omgekeerd bezochten plattelanders en vreemdelingen (Vlamingen, Brabanders en Denen worden in de historische bronnen expliciet genoemd) de stad om er handel te drijven en inkopen te doen. Wat eens de oever van het Voormeer was, blijft het commerciële centrum van de stad maar de stad zelf breidt zich verder uit. Aan het einde van de vijftiende eeuw begint men met het aanplempen van het oostelijk stadsdeel: het Luttik Oudorp en het Verdronkenoord strekken zich steeds verder in oostelijke richting uit en tegen het einde van de zestiende eeuw bereikt Alkmaar de omvang en structuur die het tot diep in de negentiende eeuw zou behouden. Met de grootschalige inpolderingen tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw zijn het Luttik Oudorp en het Verdronkenoord niet langer de toegang tot het open water maar tot uitgestrekte landbouwgebieden in de nieuwe droogmakerijen. De sociaal-ruimtelijke kaart van Alkmaar in 1632 is een momentopname uit deze dynamische periode. Meer en meer richt de stad zich economisch op het rijke ommeland en in het vestigingsgedrag van de elite wordt dit weerspiegeld. Het oude commerciële centrum aan de Mient en Waagplein en de toegangswegen tot dit centrum zijn lange aaneengesloten stroken van blokkanten met gemiddeld hoge huren. Daarnaast is er het oude religieuze en politieke centrum van de stad op de hoge geestgronden rond de Grote Kerk én de Langestraat die het oude religieus-politieke centrum met het recentere economische centrum verbindt. In het voorgaande ligt de verklaring besloten van het derde fenomeen waar we de aandacht voor vragen: de degradatie van het oostelijk stadsdeel en in het bijzonder het statusverlies van de woningen aan het Luttik Oudorp en het Verdronkenoord. Zoals reeds eerder werd vermeld, ging het vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw in demografisch opzicht met Alkmaar bergafwaarts: het bevolkingstal loopt dan met minimaal 40 procent terug tot ver beneden de 10.000 inwoners. Die achteruitgang was

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2000 | | pagina 15