van de rijken woonruimte. Een hoge graad van residentiële menging in pre-
industriële steden is een vaak geuite veronderstelling, maar hier kon ze ook
daadwerkelijk worden aangetoond.
2. In aansluiting bij het vorige punt willen we benadrukken dat er tijdens de twee
eeuwen die deze studie bestrijkt, in Alkmaar geen compact elitekwartier heeft bestaan.
Inwoners met een hoge sociaal-economische status woonden niet geconcentreerd,
maar langs luxe-assen die gevormd werden door in serie geschakelde reeksen van
blokkanten met een (gemiddeld) hoogwaardige bebouwing.
3. Tot slot is er het opvallende fenomeen dat in de loop der tijd het welgestelde deel van
de bevolking zich terugtrekt uit het oostelijk deel van de stad. Vooral het Luttik
Oudorp en Verdronkenoord worden getroffen door statusverlies en degradatie.
Elk van deze bevindingen vraagt om een verklaring. Voor wat betreft de menging van rijk
en arm wordt wel gewezen op de /riction of distance. Vroegmoderne steden, zo gaat de
redenering, waren door het ontbreken van een efficiënt en betaalbaar openbaar vervoer
in de eerste plaats 'loopsteden'. Dat legt echter grote beperkingen op aan de afstanden die
mensen in het dagelijkse woon-werkverkeer willen en kunnen afleggen. De lagere sociale
klassen waren dan ook wel genoodzaakt in de nabijheid van de rijken te gaan wonen en
de rijken hadden geen andere keus dan dit te tolereren. De elite was voor talloze goederen
en diensten immers aangewezen op dienstpersoneel, ambachtslieden, winkeliers en vele
anderen.
Toch is het verklaren van sociaal-ruimtelijke menging in vroegmoderne steden uit de
/riction of distance niet zonder problemen. De doorsnee vroegmoderne stad was in nauwelijks
een half uur te voet van noord naar zuid of van oost naar west te doorkruisen. In steden van
die schaal is het niet goed voorstelbaar dat de jhction of distance een cruciale rol speelt.
Afstand kan, met andere woorden, niet verantwoordelijk worden gesteld voor de menging
van sociale klassen. Waardoor wordt dit patroon dan wel verklaard? Een bruikbaar
aanknopingspunt biedt het werk van de Amerikaanse geograaf Vance.1^ Daarin wordt
gewezen op het belang van de aan locatie gekoppelde verschillen in de prijs van onroerend
goed. Typerend voor stedelijk vastgoed zijn immers de scherpe prijsverschillen over korte
afstanden. Aan de doorgaande straten en uitvalswegen is die toegankelijkheid, en daarmee
de prijs die gebruikers bereid zijn te betalen, het hoogst. De zij- en achterstraten, soms
slechts enkele meters van de toplocaties verwijderd, missen dit locatievoordeel, de huren
zijn er navenant laag en de huizen komen daarmee binnen het bereik van de
middengroepen en lagere strata in de samenleving. Het is met andere woorden niet the
friet ion of distance die rijk en arm in eikaars nabijheid bracht, maar het functioneren van de
onroerend goedmarkt. Dat lijkt ons eveneens de belangrijkste verklaring voor de menging
van sociale klassen op blokniveau en segregatie op de schaal van gevelwanden.
Het belang van locatie (uit commerciële, politieke of status-overwegingen) voor
grondgebruikers en het feit dat de toegankelijkheid optimaal is aan de belangrijkste