Harundo Phrngmires. Dekriet. Uit: R. Dodonaeus, Stirpium hutoriae pemptades set. sive libri XXX (Antverpiae, ex officina Christophori Plantini 1583). Regionaal Archief Alkmaar ingelanden gaven de droogmakerij echter niet op. In januari 1584 besloten zij '...dat men...keuren leggen sa 1 dat dese aenstaende somer den dijck vande meer rontsom gemaect sal worden...'. De regeling van alle werken samenhangende met de hernieuwde droogmaking werd opgedragen aan een dijkgraaf en drie heemraden.11 In de loop van t584 werden verder diverse overeenkomsten omtrent de afwatering gesloten met de polders in de omgeving van de Boekelermeer en de regenten van Limmen en Bakkum. Een van de twee molens deden de ingelanden voor 1200 gulden aan de aangrenzende Oosterzijpolder over. De resterende molen maalde samen met de twee molens van de Oosterzijpolder het water in de afgedamde oostelijke lus van de ringsloot. Hier kwam ook de afwatering van de hoge landen rond Limmen en Bakkum op uit. Vanuit de bedoelde lus kon het water bij gunstige wind en waterstand door twee sluisjes op de Schermer geloosd worden. Om ook bij slecht weer nog water kwijt te kunnen, plaatste men langs de ringsloot een vierde molen. Deze maalde het water uit de ringvaart in de Schermer. De ingelanden van de Boekelermeer kochten deze molen tweedehands in de Zijpe. De aannemer leverde hem in januari 1587 op.12 In mei 1587 regelden de ingelanden de aanleg van sloten, wegen en bruggen in de droogmakerij.13 We kunnen er dus wel van uitgaan dat de tweede bedijking tegen deze tijd was voltooid. Werkelijk droog was de Boekelermeer echter zeker niet. We hebben hiervoor al even kennis gemaakt met de rietteelt. Het nieuwe land werd nu inderdaad grotendeels als drassig rietland in gebruik genomen. Daarom kon men ook met slechts een molen volstaan. De rietteelt vereiste overigens wel een nauwkeurige regeling van de waterstand. In het voorjaar lieten de ingelanden door duikertjes in de ringdijk water op hun percelen lopen 'tot bescherming van de wnge [riet]p_ylen'.14 Om te voorkomen dat er bij de buren wateroverlast zou optreden, legde men kadijkjes aan. In oktober werden de rietvelden drooggemaakt waarna het dorre riet in februari werd geschoren. Natuurlijk braken de kaden wel eens door. Dijkgraaf, molenmeesters en twee hoofdingelanden bepaalden dan hoeveel schadevergoeding er moest worden betaald.13 Afgaande op een helaas niet gedateerde rekening in het archief van Johan van Oldenbarneveld was de rietcultuur aan het einde van de zestiende eeuw zeker winstgevend.16 Van Oldenbarneveld was de stuwende kracht achter de droogmaking van de Diepsmeer in het Geestmerambacht in 1594. Bij de berekening wordt er vanuit gegaan dat een morgen rietland 36 voer riet van ieder 60 schoven opleverde. Bij een prijs per voer van 20 stuivers bleef er na aftrek van het maailoon a 10 stuivers een opbrengst van zeker 16 pond per morgen over. Hier moesten dan de waterschapslasten, recognities en andere grondlasten nog van af. Die beliepen in de Diepsmeer 4 pond per morgen. Over bleef dus een winst van 12 pond per morgen.17 Die winstgevendheid hing samen met een grote, aanhoudende vraag naar riet. In de steden was toepassing van riet als dakbedekking wegens het brandgevaar weliswaar

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1999 | | pagina 6