Waerdendel. Van Tjepma behoorde tot de Friese adel. De bakermat van zijn familie was de bezitting Tjepma of Langstek onder Roordahuizem, een dorpje tussen Leeuwarden en Sneek. Na zijn aanstelling in 1532 als rentmeester van de keizerlijke vroonlanden in het Geestmerambacht verhuisde Van Tjepma naar Alkmaar. Daar stierf hij in 1569. Hij werd begraven in de Grote Kerk.4 Van Waerdendel behoorde tot een vooraanstaande Alkmaarse familie. Hij bracht het tot kerkmeester en burgemeester. Jacob Reyersz. overleed in 1575 en werd eveneens begraven in de Grote Kerk.5 Van Tjepma en Van Waerdendel vonden een viertal anderen bereid geld in hun onderneming te steken, maar zij behielden zelf de meerderheid met een aandeel van ruim 50%.6 In juli 1567 verkregen beide heren een octrooi voor de bedijking van de Boekelermeer met een looptijd van driejaar. De bedijkers gingen voortvarend aan het werk. In het voorjaar van 1568 waren ringdijk en -vaart gereed en konden de twee achtkantige watermolens met malen beginnen. De gezamenlijke participanten hadden inmiddels ook een dagelijks bestuur over de droogmakerij in wording aangesteld in de vorm van een college van dijkgraaf en heemraden.7 Op 16 april 1569 was men zover dat de verloting van de kavels onder de participanten kon plaatsvinden. Namens de inmiddels overleden Van Tjepma trad bij de verloting zijn weduwe op, jonkvrouw Machtelt Coenraets van Tholl. Op dezelfde dag regelde men het bestuur, het onderhoud van de molens, de kaden en overige werken en het financieel beheer. Dat bestuur kwam te bestaan uit tweejaarlijks door de ingelanden te verkiezen molenmeesters die onder andere belast waren met het toezicht op de molens en het innen van de omslagen. Ieder jaar moesten zij op de dinsdag na beloken pasen (de zondag na pasen) op het stadhuis van Alkmaar rekening en verantwoording afleggen.8 De tweede bedijking en de rietteelt Erg tevreden zullen de bedijkers niet zijn geweest met de resultaten van hun onderneming. De kwaliteit van de drooggelegde grond was matig. Her en der stuitte men onder een dun laagje moerassige grond zelfs op het blauwe zand van de oude onderliggende strandvlakte? Het was maar de vraag of het bedrijven van landbouw op het nieuwe land wel lonend zou zijn. In de regeling van het beheer van de droogmakerij van april 1569 werd daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de mogelijkheid land in de Boekelermeer voor het verbouwen van riet in te richten: Indien yemant zijn landen zoude willen tot Rietgewas brengen, die zelffde zal gehouden weesen de zelffde landen alsulcx te bedycken ofte bekayen dat tgemeene landt ofte zynegebuyren daaerby geen., .hinderen moeghen pretenderen van overloepen ofte deurleckin^e van water...'.10 Vier jaar later gingen de investeringen in de Boekelermeer geheel verloren. De polder werd namelijk in 1573 in verband met het afweren van de Spaanse aanval op Alkmaar geïnundeerd. In de onzekere tijden na het beleg kon van herdijking geen sprake zijn. De

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1999 | | pagina 5