Portret van Gerard van Egmond
van de Nijenburg door
Pieter G. van der Steur.
Stedelijk Museum Alkmaar
Gerard bracht het verder tot dijkgraaf van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende
Sluizen, van het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche en van de polder
Heerhugowaard. Hij huwde in 1675 de uit Hoorn afkomstige Machteld van Foreest.2?
In 1682 werd de vader van Gerard, Jan van Egmond, tot molenmeester van de
Boekelermeer benoemd. Hij maakte in 1702 plaats voor zijn zoon. De Meer lag er toen
desolaat bij. Het onkruid tierde er welig. De kaden, sloten en de molens waren zwaar
verwaarloosd. Vanaf 1705 werd er zelfs geen omslag meer geïnd. Een jaar eerder was men
al gestopt met het afdragen van de verponding, de belasting op onroerend goedd0
Niettemin begon Gerard in hoog tempo zoveel mogelijk land in de Boekelermeer op
te kopen. De reden hiervan was dat hij op aanraden van zijn zoons het plan had opgevat
deze 'miserable engenoegsaamgeabandonneerde polder' te herdijken. Dat was voor hem de
moeite waard omdat de Meet vlak achter zijn woning Nijenburg in Heiloo was gelegen.
Gerard besteedde aan het begin van de achttiende eeuw grote sommen aan de
verfraaiing van de tuin rond Nijenburg. Het bedijken van het modderige
muskietenbroeinest in de directe nabijheid van Nijenburg past goed in zijn streven om
het aanzien van het huis en omliggende landgoed te vergroten.31
Het opkopen van de Boekelermeer kostte Gerard niet al te veel moeite omdat de
ingelanden graag van hun met belastingschuld bezwaarde landerijen af wilden. Soms
droegen zij zelfs voor niets percelen aan hem over. Gerard wenste al het land in bezit te
krijgen omdat hij geen last wilde hebben van de 'critiques en caprices' van andere
ingelanden en ook liever geen pottenkijkers in de financiën
hadd2 Alleen de hofstede Boekesteyn in de noordwesthoek van de
Boekelermeer bleef voorlopig buiten bereik van Gerard, maar in
juli 1711 verkreeg hij deze alsnog in erfpacht van het Alkmaarse
huisarmenweeshuis. Een jaar eerder had hij al samen met de
regenten van dit weeshuis aan de Staten van Holland verzocht
om kwijtschelding van de achterstallige verponding en een
aantal belastingvoordelen ter ondersteuning van de her
bedijking. In mei 1711 gingen de Staten middels de verlening van
een octrooi op dit verzoek in.33
Er was toen reeds met de werkzaamheden begonnen. In juni
1710 kocht Gerard voor ruim 1800 gulden steen en hout voor de
bouw van een tweede molen bij de ene oude aan de noordzijde van
de Boekelermeer. Zo kwam een molengang tot stand. Voortaan
zou de polder in een trap worden bemalen waardoor men ook de
laagst gelegen gedeelten goed droog kon houden. Verder werd het
land verkaveld door de aanleg van sloten en greppels.
Gerard van Egmond noteerde alle uitgaven keurig in zijn
grootboek onder het hoofdje 'gemene oncosten van dijckagie
Boekelermeer'. In totaal kostte de hetdijking hem ruim 10.000
8