poorters mijn diensten gratis aangeboden'.21 Elfjaar later herhaalde Pieter dit laatste in
de dedicatie, wederom aan Alkmaar, van de elfde verzameling Observationes (1596):
'Nadat ik gedurende twaalf jaar jullie stadgenoten zonder onderscheid met goede
diensten ter zijde had gestaan, overigens zonder dat ik daarvoor met een honorarium
werd geëerd j...)'.22 De strekking van deze regels is gelijk aan die van de eigenhandige
opdrachten voorin de drie kleine banden Observationes en drie andere boeken, die Van
Foreest op 15 november 1591 schonk aan de Alkmaarse stadsbibliotheek. De tekst van
deze opdrachten luidt in vertaling: 'Uit de schenking van Pieter van Foreest van
Alkmaar, die te Alkmaar bij zijn medepoorters en andere inwoners en later ook bij de
Delftenaren - door de stad Delft ontboden om er als doctor te werken en geëerd met een
honorair salaris - de geneeskunst heeft beoefend'.2' Ook in zijn briefover de scheurbuik
vermeldt Van Foreest dat hij in Alkmaar en Delft de medicijnen heeft beoefend. Alleen
in Delft werd hij voor zijn werkzaamheden met een 'honorario publico condecoratus'.2"*
Kortom, Van Foreest heeft zowel in Alkmaar als in Delft poorters en niet-poorters
verzorgd; in beide groepen kwamen rijken en min- en onvermogenden voor. In Delft
kreeg hij van de stad voor zijn werk een honorarium, in Alkmaar niet. Hieruit zou
kunnen blijken dat hij alleen in Delft officieel stadsdoctor is geweest. Streefkerk heeft
dit onlangs wel terecht opgemerkt. Maar om vervolgens te concluderen, zoals hij doet,
dat Van Foreest in Alkmaar 'niet als stadsgeneesheer werkzaam was', is erg
formalistisch en gaat te ver.2'
Dat in bepaalde jaren geen officiële stadsarts was benoemd, betekende natuurlijk
niet dat de werkzaamheden die bij die functie hoorden niet werden verricht. Van
Foreest mag dan niet als stadsdoctor zijn benoemd en derhalve niet als zodanig zijn
bezoldigd, hij was wel als zodanig werkzaam. Zelf laat hij daarover geen enkele
onduidelijkheid bestaan. In zijn eigen formuleringen over zijn jaren in Alkmaar klinkt
juist op dit punt door dat hij zich zeer tekort gedaan voelde. Hij vond het keer op keer
de moeite waard te benadrukken dat hij in Alkmaar voor zijn diensten aan de armen en
niet-poorters nooit betaald had gekregen. Het is duidelijk dat hij het niet minder dan
billijk zou hebben gevonden als dat wel was gebeurd, omdat de werkzaamheden ernaar
waren. Pieter van Foreest mag dan in de jaren 1546-1558 dejure geen stadsdoctor zijn
geweest, defacto was hij het wel.
In mijn bijdrage aan de bundel Pieter van Foreest. De Hollandse Hippocrates heb ik
enkele factoren genoemd, waaruit blijkt dat de jonge Van Foreest in de periode 1546-
1558 geheel beantwoordde aan het profiel van de stadsdoctor.^ Stadsbesturen trokken
voor dit ambt bij voorkeur lieden aan die aan beroemde buitenlandse universiteiten
hadden gestudeerd. Bij Pieter van Foreest en zijn opvolgers Allard Cooltuyn, Laurens
van Oirschot en Jacob van Foreest was dit het geval. Vaak was een stadsdoctor belast
met het opstellen van prognosticaties, almanakken en aderlaatkalenders, een
uitvloeisel van zijn adviserende taak. Van Foreest heeft reeds in zijn Alkmaarse jaren
almanakken vervaardigd. Van de jaren 1551 en 1556 zijn octrooiaanvragen bekend; van