eigen symbolen, zijn eigen kleding en soms zelfs zijn eigen dialect.
Het is hier niet de plek en de gelegenheid om verder uitputtend bij de studies van De
Bruin en Van Nierop stil te staan. Wie daarover geïnformeerd wil worden, kan ze beter
zelf lezen. Ik heb ze echter willen noemen, omdat beide auteurs gebaande paden
omschoffelen en ze bovendien het belang van de lokale geschiedschrijving sterk
benadrukken. In Alkmaar is aan die wens in een vroeg stadium ruimschoots voldaan, op
een manier die ook Van Nierop en zelfs de uiterst kritische De Bruin welgevallig zal zijn.
Al in 1973 verscheen hier namelijk het voortreffelijke boek Alkmaars ontzet 1573-1973.
dat nog steeds niet aan actualiteit heeft ingeboet en dat wat mij betreft wel eens
herdrukt zou mogen worden.2 Hierin wordt door verschillende auteurs - waaronder de
hoogleraar I. Schöffer, die ook al eens de ontzetrede hield, de onlangs gestorven oud
archivaris/museumdirecteur Th.P.H. Wortel en oud-gemeentearchivaris Anton Fasel -
ingegaan op 'de eerste jaren van de Opstand', 'de bouw van de vestingwerken door
Adriaen Anthonisz' en 'het beleg en de geschiedenis van de ontzetviering in de loop der
eeuwen'.
De toon in de hele bundel is nuchter en zeer relativerend. Er wordt afgerekend met
allerlei mythen en verzinsels die in de loop der eeuwen - en met name in de 19de eeuw -
door toedoen van literatoren als Jan Krabbendam en W.J. Hofdijk, van de Alkmaarse
Victorie wel een erg zwart-wit verhaal hadden gemaakt.
De indeling van de literatuuropgave achterin het boek onderstreept het streven naar
objectiviteit nog eens. Daarin wordt namelijk een onderscheid gemaakt tussen
koningsgezinde en staatsgezinde bronnen. Bovendien wordt naast literatuur over de
Staatse militaire problemen ook literatuur over de Spaanse militaire problemen
genoemd. Tevens wordt aandacht besteed aan de geuzenliederen, de romans en de
jeugdboeken waarvoor het Beleg inspiratie leverde.
Voor wie dat niet wist, geeft de literatuurlijst nog eens duidelijk aan dat Alkmaar rijk
gezegend is geweest met chroniqueurs, geschiedschrijvers en literatoren. Een van de
eersten die aandacht besteedden aan het Beleg was de jurist Nanning van Foreest, broer
van Pieter van Foreest, de arts van Willem van Oranje, die op 13 maart 1597, vierhonderd
jaar geleden dus, werd begraven in deze kerk.
Zowel Pieter als Nanning waren van katholieke huize, maar werden gereformeerd.
Ten tijde van het Beleg was Nanning in Alkmaar, maar in 1567 zag hij zich genoodzaakt
om onder druk van Alva met zijn broers Dirck en Jan uit te wijken naar het Noord-
Duitse Emden, waar ook de gewezen priester Cornelis Cooltuyn uit Almaar verbleef 3
Nanning publiceerde in 1573 zijn Cort verhael van de strenghe belegheringhe ende aftreck
der Spangiaerden van de stadt Alcmaer gheleghen 111 Hollandt, dat in Delft werd gedruktA
Het is een tamelijk nuchter ooggetuigenverslag in chronologische volgorde, waarin de
schrijver zijn hoogachting voor God en diens invloed niet onder stoelen of banken
steekt. Samen met de notities van tijdgenoot Pieter Jansz. Visser, die onder de titel
Aantekeningen gemaakt by een ooggetuige in 1739 in gedrukte vorm werden uitgegeven,