De kaasdragers zijn ouder! Dit jaar viert men het 375-jarig bestaan van het kaasdragersgilde, het geen dus betekent dat dit gilde in 1622 zou zijn opgericht. Men vaart hierbij blind op de journalist Leo Speet, die in zijn boekje In en om de Alkmaarse Waag' beweert dat de kaasdragers in 1622 hun definitieve or ganisatie kregen.Ten onrechte, zoals we zullen zien. Heren en knechten In bovenvermeld boekje schrijft Speet: "Het is steeds als een eer be schouwd, in de gilde der kaasdragers als lid te worden opgenomen, en geheel onjuist is dan ook de mening van de meeste buitenstaanders, als zou een kaasdrager een z.g. 'ordinair' werkman zijn; - de kaasdragers zijn wel degelijk van zeer behoorlijken stand, 't zijn lieden, die dagelijks hun eigen bezigheden, 't zij in dienst van een patroon, 't zij voor eigen reke ning verrichten en daarbij Vrijdags kaasdrager zijn; - er zijn kaasdragers bekend, die zelf met 10 of 12 man personeel werkten, ja, dierente nier waren en in goeden doen". Dit beeld is ongetwijfeld juist voor wat betreft de gesloten kaasdragersgemeenschap, zoals die omstreeks de eeuwwisseling bestond, met eigen gebruiken en gedragsregels en met een sterke onderlinge kameraadschap. Historisch bezien is er nogal wat op aan te merken. Het Alkmaar van vóór 1795 - het jaar waarin de Fransen hun Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap brachten - was een standenmaatschappij, waarin iedereen zijn plaats kende. Het stadsbestuur, dat bestond uit 4 burgemeesters, 7 schepenen en 24 vroedschappen, werd niet gekozen maar vulde zichzelf aan. Veelal met zoons, schoonzoons en neefjes, want een zetel in de "ma gistraat" werd zeer begeerd vanwege de vele functies die te vergeven wa ren en die allemaal het nodige opleverden. Het waren dan ook de koop lieden en industriëlen - voor zover ze Nederduits Gereformeerd waren die we in de magistraat aantreffen. Daaronder stond de klasse van de winkeliers, die veelal tevens een ambacht uitoefenden. Het waren de meesters van de gilden en dus gezeten burgers. Ze hadden doorgaans er varen ambachtslieden in dienst, alsook jongelui die bezig waren am bachtsman te worden. Ook de ambachtslieden behoorden tot de "gezeten" burgerij, want het woord betekent alleen maar dat ze zich ergens hadden neergezet en dus een vaste woonplaats hadden. De gezeten poorters in de steden en de boeren (huislieden) op het platteland waren een stabiliserend element in de maatschappij. Dit in tegenstelling tot de "varende lieden", zijnde de mensen met weinig zitvlees, die als marskramer, soldaat, kermisklant, be- 4

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1997 | | pagina 4