heven, weliswaar aanleiding gaven tot klachten, doch dat het werken zonder vemen evenmin voldeed. Tenslotte Zoals eerder werd geschreven3, is de betekenis van de commissie van 1620 sterk overschat. Het is me dan ook een raadsel hoe Leo Speet kon besluiten dat in 1622 de definitieve organisatie der kaasdragers ontstond, zodat "het thans - in den loop van den zomer van 1922 - 300 jaar gele den is" dat het kaasdragersgilde werd opgericht. Vermoedelijk was de wens de vader van de gedachte. Tevens moet Speet echter erkennen dat hij ondanks ijverig speuren geen ordonnantie van 1622 heeft kunnen vinden. Die is er dan ook niet. Wel zijn er enige bepalingen van 12 ok tober 1623, waarmee de ordonnantie van 1613 werd aangevuld. Hierin wordt echter niets gezegd over de organisatie van het gilde. W.A.Fasel Noten 1. Leo Speet m.ni.v. G.W. de Munk, In en om de Alkmaarsche Waag. Voorheen en thans. Alk maar, 1922. Het boekje werd in 1982 opnieuw uitgegeven, met aanvullingen door A.J. Elte. 2. Regionaal Archief Alkmaar, Stadsarchief, inv.nr. 27, fol. 37. Voor een volledig overzicht van de ordonnanties op de kaasdragers, zie drs. W.A. Fasel, De Alkmaarse Rechtsbronnen (Alkmaar, 1983), deel 2, blz. 368. 3. Zie mijn artikel "De Commissie van 1620 en het Kaasdragersgilde", Oud Alkmaar 8 (1984) nr. 3, 633-639, bevattende de geschiedenis van het gilde van 1620 tot 1813. 11

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1997 | | pagina 11