bouwrijp te maken en ter exploitatie uit te geven. Van Buijsen opperde dat het wen
selijk zou zijn als alle nieuw door de gemeente aangekochte gronden werden onder
gebracht in een gemeentelijk grondbedrijf De rente en aflossing over deze bouw
gronden werden dan gedragen door dit bedrijf, dat hiervoor geld leende bij de
gemeente. Hij meende dat de boekwaarde van de gronden naar alle waarschijnlijk
heid zou toenemen, zodat de reële schuld bij de gemeente binnen de perken kon
blijven. Iedere vijfjaar moest dan de waarde van de gronden worden getaxeerd en
vergeleken met de schuld bij de gemeente. Mocht de schuld groter zijn dan de
waarde dan moest het verschil in de volgende vijfjaar op de gemeentebegroting
worden gebracht. Was het verschil kleiner dan kon het overschot in een reservepot
worden gestort. Het grote voordeel van een dergelijke boekhouding was dat het
hierdoor veel beter mogelijk was om de waarde van het gemeentelijk grondbezit
overeen te laten stemmen met de schuld die er op rustte. Het leek Van Buijsen ver
standig om, voordat de gemeente tot grote onteigeningen zou overgaan, een
grondbedrijf in te stellen dat de plannen hiervoor kon voorbereiden.
Een aantal raadsleden, waaronder M. Uitenbosch, voorzitter van de 'Vereeniging tot
verbetering der Volkshuisvesting 'Alkmaar", viel hem bij, maar de meerderheid van
de raad was nog niet zo ver. Burgemeester Ripping stelde dat het verstandig was
zich eerst terdege van de voor- en nadelen van zo'n grondbedrijf op de hoogte stel
len. Het leek niet wenselijk om vóór de feitelijke onteigeningen al een oprichting te
overwegen. Van Buijsen benadrukte tevergeefs dat een grondbedrijf ook nut had
zonder onteigeningsplannen. De tegenstanders, bij monde van wethouder H.
Boelmans ter Spill, opperden daarop dat het grondbezit van de gemeente nog zo
weinig voorstelde dat de instelling van een grondbedrijf wel erg prematuur was.
Wellicht dat het in de toekomst wel nuttig kon zijn.
Ten slotte werd het voorstel aangenomen dat B&W eerst een preadvies over het
onderwerp zouden uitbrengen."
Het jaar daarop werd, bij de behandeling van de gemeentebegroting door de raad,
de instelling van een grondbedrijf opnieuw door Van Buijsen aan de orde gesteld.
Dat B&W niet echt voor deze zaak geporteerd waren, werd wel duidelijk door het
feit dat het beloofde preadvies nog steeds niet verschenen was. Nadat Van Buijsen
aan het woord was geweest, was het opnieuw wethouder Boelmans ter Spill die
tegengas gaf Hij vond dat er zonder een preadvies van B&W toch niet over de instel
ling van een grondbedrijf kon worden gesproken. Het gevolg was dat ook nu eerst
een preadvies werd afgewacht.'4
Omdat ook in het jaar daarop geen preadvies werd uitgebracht, werd het onder
werp in 1911 door Van Buijsen voor de derde maal bij de behandeling van de
gemeentebegroting onder de aandacht gebracht. Uit de hierop volgende discussie
bleek dat er op de eerste plaats onenigheid bleef bestaan over de vraag of er wel een