Pronk koos ervoor de Grote Kerk af te beelden terwijl de ruimte in
gebruik was als wandel- en ontmoetingsplek. Er is op de tekening sprake
van diverse modieus geklede bezoekers. Zo ziet men een dame en een
heer wandelen in de zuiderkooromgang (links op de tekening), terwijl er
achter hen twee heren staan te praten. Op de noordelijke rand van het
koor (rechts op de tekening) zijn een heer en een dame met elkaar in
gesprek.
De beide dames dragen strakke, ingesnoerde lijfjes en brede, wijd uitlo
pende rokken. De dame rechts heeft een wat kortere rok aan die de voe
ten vrij laat. Zo is duidelijk te zien dat zij schoenen met een hoge hak
draagt. De dame links heeft een langere rok aan. Met haar linkerhand tilt
zij haar bovenste rok een stukje op, zodat een van de onderrokken zicht
baar wordt.
Twee van de vier heren hebben een getailleerde mantel aan die tot op
de knie valt en die naar onderen toe zeer wijd uitloopt. De beide andere
heren zijn gekleed in de eerder genoemde sluik vallende kamerjassen.
Dergelijke jassen waren vaak van soepele, kostbare zijdesoorten gemaakt.
Zowel de dames als de heren dragen gepoederde pruiken, met uitzonde
ring van een der heren die in een kameijas gekleed gaat: hij draagt' een
soort slaapmuts. De slaapmuts behoorde net als de kameijas tot de infor
mele kleding.
Een sober geklede bezoekster
Uit diverse schilderijen en tekeningen uit de 17de en 18de eeuw blijkt
dat er in de Hollandse steden en dorpen een groep vrouwen was, die
weliswaar over ruim voldoende financiële middelen beschikte, maar die
er toch voor koos zich niet te kleden in de modieuze kleding van het
ogenblik, maar zich hulde in een soberder, minder modieuze dracht.
Karakteristiek voor dit type kleding is een grote witte halsdoek, waarvan
de beide punten aan de voorzijde recht naar beneden vallen. Aan de uit
einden hangt een kwastje, een zogeheten akertje. Vaak lieten de desbe
treffende vrouwen zich bovendien afbeelden met een wit schort voor. Er
wordt wel gesuggereerd dat dit het type kleding zou zijn, dat de voor
keur genoot van de doopsgezinden.21
In Alkmaar is dit soort sobere kleding eveneens gedragen. Bijvoorbeeld
nog in 1728 door de al eerder genoemde Cornelia Catharina van
Arssen, de vrouw van zeepzieder en schepen Daniël Ras. Maar ook door
de vrouw die op Pronks tekening uit 1733 met haar man aan het wan
delen is in het zuidertransept van de Grote Kerk. Duidelijk onderscheidt
haar kleding zich van die van de overige dames. Zij draagt geen nauw-
gesloten lijfje, maar een jak met een lange schoot, en haar rok staat niet
15