Noten
1. Voor de wettelijke regelingen, zieYvonne Lievaart, Amsterdamse begraafplaatsen en
hun graftekens, in: tent. cat. De dood verbloemen? Begraven en cremeren in Amster
dam; gedenktekens spreken, Amsterdam (Nieuwe Kerk), 1982, p. 59.
2. Willem Hamer werd in 1772 geboren in Amsterdam als zoon van een timmerbaas die
vermoedelijk omstreeks 1784 met zijn gezin naar Alkmaar verhuisde. Hij ontving zijn
opleiding wellicht in de werkplaats van zijn vader. Uit de bijlagen van de stadsrekenin
gen blijkt dat Hamer zich als stadsarchitect voornamelijk bezig hield met het onder
houd van de gebouwen van de stad, bestrating en kades. Ook het toezicht op de uit
voering van werk van anderen, zoals Zochers begraafplaats, behoorde tot zijn werk
zaamheden. Op grond van zijn functie is het niet ondenkbaar dat de classicistische
wachtjes bij deTesselse- en Kennemerbrug scheppingen van zijn hand zijn geweest. Zij
zijn reeds in de vorige eeuw gesloopt, maar bekend door het beeldmateriaal. Het
Rijksarchief te Haarlem bewaart ten slotte achttien tekeningen van Hamer uit 1812;
opstanden, plattegronden en een interieur voor de verbouwing tot gerechtsgebouw
van het Alkmaarse huis Moriaanshoofd en belendende panden. Hamer was stadsarchi
tect tot 1844. Hij werd na zijn dood in 1858 begraven op de Algemene begraafplaats
van Alkmaar. Zijn jongste zoon, Pieter Johannes Hamer (1812-1887), streefde als archi
tect in bekendheid zijn vader voorbij. Als opzichter van de gebouwen van de Her
vormde gemeente te Amsterdam verbouwde hij het inwendige van de Amstelkerk en
bouwde hij het enkele jaren geleden gesloopte neo-gotische ministerie aan de Nieuwe
Kerk (1859). Hij was bestuurslid van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst
en hield zich bezig met het ontwerpen van arbeiderswoningen. Te zamen met zijn
zoon Willem bouwde hij het Paviljoen in het Vondelpark, thans Filmmuseum (1881).
Met dank aan de heer J.W. Balder, Regionaal Archief Alkmaar.
3. Regionaal Archief Alkmaar (verder als RAA), Secretarie 1816-1919, Gemeentelijke
diensten en bedrijven, waaronder de archieven van Openbare Werken, Algemene Be
graafplaats 1830-ca 1950, doos 2.
4. Gerrit Valk, Wat ging er aan het crematorium vooraf?, in: Oud Alkmaar, jg 13-1989 nr
2, p. 11.
5. Lievaart, op. cit. (noot 1). In Alkmaar beschikte de Joodse gemeenschap sinds 1746 over
een eigen begraafplaats buiten de stad ten zuiden van de Hout. Het stadsbestuur on
dernam in 1813 een poging een terrein buiten de stad aan te kopen met de bedoeling
er een begraafplaats aan te leggen. Dit besluit werd in hetzelfde jaar ingetrokken. Zie
W.A. Fasel, Alkmaar en zijne geschiedenissen. Kroniek van 1600-1813, uitgave Oud
Alkmaar [z.j.],p. 151.
6. Constance D.H. Moes, Architectuur als sieraad van de natuur. De architectuurtekenin
gen uit het archief van J.D. Zocher jr. (1791-1870) en L.P. Zocher (1820-1915), uitgave
Nederlands Architectuurinstituut, Rotterdam, 1991, p. 12.
7. RAA, Secretarie 1816-1919, inv.nrs. 193-196, 668-671, 765-766, 807-810, 901-902,
918-919, 992, 1054-1057, 1240-1243, 1343-1344; Gemeentelijke diensten en bedrij
ven, waaronder de archieven van Openbare Werken, Algemene Begraafplaats, 1830-ca
1950, doos 2 en 7.8.
Dit blijkt uit RAA, Secretarie 1816-1919, inv.nr. 194,7 mei 1828.
9. Hans Koolwijk, De Alkmaarse Hout in de schijnwerpers, Oud Alkmaar, jg 11-1987, p.
10.
10. Aan de hand van een kadastrale kaart uit 1832 en een plattegrond van Alkmaar en om
geving uit ca 1883 kan het volgende beeld van het terrein worden geschetst. Het min
of meer vierkante terrein (ruim twee ha) is toegankelijk via het poortgebouw. Men
stuit direct op een waterpartij, die als een smalle beek het terrein doorsnijdt. Parallel
hieraan lopen twee andere smalle waterpartijen; de zuidelijke loopt in een engte over
in de middelste. Een brugje verbindt twee tussenliggende circel-vormige grasvelden
14