hoofdstraten zullen hoofdafvoerleidingen gemaakt moeten worden en
verontrust schrijft de directeur; Zolang die hoofdriolen niet gemaakt
zijn is een bebouwing onmogelijk, en wie zal die leggen?".
Opmerkelijk in de toelichting zijn een tweetal zaken; enerzijds werd
scherp gekeken naar het patroon van het aanwezige landschap waar het
plan in werd ontwikkeld. Vervolgens werd daaraan de uitgangspunten
van het ontwerp en de kwaliteit van het plan ontleend. Dit uitgangspunt
voor planontwikkeling werd in latere jaren vaak verlaten, en er werd ge
kozen voor het ontwerpen van een plan los van het aanwezige land
schap. De kwaliteit moest uit het plan zelf komen en het aanwezige
landschappelijke patroon werd op het plan afgestemd.
Anderzijds is het heel bijzonder dat in de toelichting reeds aandacht ge
schonken wordt aan de maatschappelijke en politieke haalbaarheid van
het plan, waar het volgende over wordt gezegd; "Wanneer men zich bij
eenig plan van uitleg van te voren gaat verdiepen in de te verwachten
moeilijkheden van meer of minderen omvang en men wil trachten die
allen van te voren te ondervangen, dan kan het geheele plan gerust ach
terwege blijven; eerst bij uitvoering daarvan zullen die bezwaren stuk
voor stuk tot oplossing gebracht moeten worden."
Bij de behandeling van het plan in de gemeenteraad werd besloten twee
deskundigen te benoemen, die samen met de directeur Gemeentewer
ken het plan moesten beoordelen. In de commissie zaten J.A. Mulock
Houwer, directeur Gemeentewerken van Groningen, L.A. Springer,
tuinarchitect uit Haarlem en G. Looman, directeur Gemeentewerken
Alkmaar. Hun uitvoerige rapport werd in februari 1908 aan de gemeen
teraad gepresenteerd. Het oordeel van de commissie was tamelijk posi
tief. De communicatie tussen de oude en de nieuwe stad werd in het al
gemeen redelijk genoemd en de zorg die besteed was om te komen tot
een rationele oplossing inzake de wijze van bebouwing werd geprezen.
Ook was men heel tevreden over de verkavelingsvorm, waarin rechte en
gebogen straten werden afgewisseld en over de gedachte om pleinen in
te richten.
Over de straatbreedte oordeelde de commissie; "Het is niet gewenscht
de breedte der straten te hoog op te voeren. Dit zou toch zijn eene
noodeloze verspilling. Tegenover lage huizen strekken de breede straten
ook geenzins ter verfraaiing, vooral als er weinig of geen verkeer is. Het
is daarom ongetwijfeld juist gezien als het meerendeel der ontworpen
straten betrekkelijk smal is. Alkmaar zal vooreerst zeker het karakter be
houden welke het heeft, dat eener provincieplaats van middelbare afme
ting. De bouw van hooge huizen zal daarom ook niet spoedig algemeen
worden(
39