Artikel 9.
Het is verboden modder, mest of andere stoffen of
voorwerpen van welken aard ook op of tegen de kruinen
der dijken of op de notwegen te plaatsen of te storten of
daarover te schieten of er iets, hoe ook genaamd, voor
korten of langen tijd op te plaatsen.
Artikel 10.
Het is verboden op korteren afstand dan 1 Meter uit
den teen van de dijken, indien deze een breedte hebben
van 2.60 M. en op korteren afstand dan 2 Meter uit den
teen van de dijken, indien deze een breedte hebben van
minder dan 2.60 M., te spitten, te ploegen, te pooten of te
zaaien.
Artikel 11.
Onverminderd het bepaalde bij de provinciale Toezicht-
verordening op den Waterstaat is het verboden den loop
van het water in de waterleidingen te belemmeren door
het plaatsen van dammen, brughoofden, paalschermen of
andere versperringen, hetzij vaste, hetzij drijvende, van
welken aard of onder welke benaming ook.
Artikel 12.
Het is verboden aan de bij de inwerkingtreding dezer
keur bestaande dammen en brughoofden wijzigingen of
vernieuwingen aan te brengen. Onverminderd het bepaalde
bij het Wetboek van Strafrecht is het verboden dammen,
welke dienen tot het keeren van water, door te steken of
te beschadigen.
Artikel 13.
Onverminderd het bepaalde bij de provinciale Toezicht-
verordening op den Waterstaat is het verboden den
boezem van den polder te verkleinen door het dempen,
vernauwen of ondieper maken van de waterleidingen.
107