DER
EER.
ran één
in ver
aar het
doorgangshekje voor de passage van voetgangers bevindt,
welke omloopen en doorgangshekjes niet door overstappen
vervangen mogen worden.
De eigenaren van dijkhekken zijn verplicht deze met
draaihekken, omloopen en doorgangshekjes behoorlijk te
onderhouden. De eigenaren van hekstallen ter weerszijden
van de dijkhekken zijn verplicht deze behoorlijk te
onderhouden.
Artikel 3.
De eigenaren van tot de dijken behoorende gronden zijn
verplicht afslag of gaten in de dijken en in de schoeiïngen
der inlaatpompen en bruggen, welke veroorzaakt zijn door
het vee, aan te vullen met goede en vaste specie, ten
genoegen van het Bestuur.
voer-
Artikel 4.
De eigenaren van perceelen, grenzende aan de schei-
dingsslooten en aan die binnenslooten, welke dienen tot
afvoer van water van niet aangrenzende perceelen naar
het gemaal, zijn verplicht deze slooten, ieder voor de aan
zijn grond grenzende helft, te onderhouden op een wijdte
van ten minste:
in het Overdie en Achtermeer 2.20 M., in de Kooimeer
en het Groenewater de recht naar de uitwateringspomp
leidende sloot 2.20 M. en de overige slooten 1.50 M., alles
gemeten ter hoogte van het zomerpleil, in den Klappolder
2.20 M. gemeten ter hoogte van het ter plaatse geldende
peil;
en op een diepte van ten minste:
in het Overdie 0.66 M., in de Achtermeer 1.03 M., in de
Kooimeer 0.85 M„ in het Groenewater 0.91 M. en in den
Klappolder 1.25 N. A. P„ alles gemeten vanaf het
zomerpeil.
Deze onderhoudsplichtigen zijn voorts verplicht de in
het eerste lid genoemde slooten te zuiveren van riet,
105