De eerste keur
In 1598 keuren en ordonneren burgemeesters en gerecht van Alkmaar
dat alleen manden die in de stad gemaakt zijn daar verkocht, gevent of
gedistribueerd mochten worden, behoudens op de vrije jaarmarkten. En
voorts dat "geene corffmaeckers noch wannemaeckers" aangevoerde
bossen "thien (wilgeteen) mochten kopen voordat er een "omlaag", een
veiling van gehouden was, tenzij het kleine hoeveelheden betrof.7 Is dit
een ampliatie (aanvulling) op een al bestaande keur? Het kan ook een
eerste aanzet zijn geweest tot de oprichting van een gilde; er blijkt in ie
der geval uit dat de vakgenoten gezamelijk opkwamen voor hun belan
gen, en gelijke kansen wensten bij de verwerving van het onmisbare ma
teriaal. "Distribueren" verwijst mogelijk naar het weeshuis, dat uit het
verhuren van de manden voor de stadsturfdragers inkomsten trok.8
Pas een ordonnantie uit 1684, vastgesteld na klachten over concurrentie
van beunhazen, biedt zekerheid over het bestaan van een gilde en wel
van de wan- en mandenmakers.9 De inhoud hiervan is de gebruikelijke
en ik noem slechts wat speciaal op het ambacht slaat. Als proef moest
door de "groenwerkers" (die met ongeschilde teen werkten) "een korf
met vleugels, een aalcubbe en een vierkante kaarsmand" gemaakt wor
den. Een korf met vleugels is een grote fuik (zie ill. op blz. 5), een aalkub
een kleiner, soortgelijk vistuig zonder vleugels. Het wijst op leverantie
aan de binnenvissers en brengt de Korfleggerssloot in herinnering, die
de verbinding vormde tussen de stadsgrachten en de Boekelermeer en
Schermer.10
De witwerkers, die met witte, d.i. geschilde teen werkten, moesten "een
geruite hort van vier voet in 't vierkant" (waarschijnlijk een hor om in
kijk e.d. te weren), "een wieg met een dicht hoofd en een getopte luier
mand" maken. De wanmakers zullen zonder twijfel een wan als proef
hebben moeten maken; wellicht heeft de copiist die regel over 't hoofd
gezien?11 Verder blijkt dat het gilde een doodskleed en begrafenisschil-
den bezat, wat zou kunnen wijzen op een al eerder bestaan ervan.12 Een
ampliatie uit 1728 betreft rechten en plichten van weduwen en legt op
nieuw de verplichting vast tot veilen van aangevoerd materiaal. Die vei
ling moest door "het klinken van het stadsbecken" bekendgemaakt wor
den.13
Na de afschaffing der gilden in 1798 werd in 1804 dit gilde weer opge
richt, nu onder de naam van "Mandemaakers en Wannemaakers Neering
en Handteering". Een "Keure en Ordonnantie" is zelfs gedrukt14 en
lijkt, hoewel driemaal zo uitvoerig, in wezen niet anders dan de 17de-
eeuwse, zij het dat het "doodkleed" er nog in genoemd wordt, de begra-
fenisschilden echter niet. Zelfs wordt er (klakkeloos?) een proef voor de
6