moddermolens, door paarden aangedreven, gebruikt.
De poldergasten, veelal afkomstig uit de oostelijke provincies, het Mer-
wedegebied, Vlaanderen en Duitsland, woonden in tijdelijke onderko
mens, keten van hout, riet en
plaggen opgebouwd. Zij
werkten in ploegen van twaalf
tot vijftien man onder leiding
van een putbaas, die met de
aannemer onderhandelde over
het uit te voeren werk, put
genaamd, en over het loon.
Als het werk klaar was namen
zij een volgend werk aan of
ze vertrokken naar een andere
streek van ons land waar
grondwerk verricht moest
worden. In de keet woonde
ook een vrouw, de keetvrouw, die voor de hele ploeg kookte en ander
huishoudelijk werk deed.
Men werkte van 's morgens vijf tot 's avonds zeven met vier onderbre
kingen om te rusten en te eten. Om dit zware werk te kunnen volhou
den moet het voedsel voldoende en van goede kwaliteit zijn geweest. In
de winter bleven vele mannen achter in de keten, echter zonder enige
verdienste. Om die moeilijke tijden door te komen werd er wel gestroopt
of bij de boeren het noodzakelijke, zoals brandhout en voedsel, gestolen.
Van het dagloon, hoogstens fl ,10 a fl,20, moest de voeding worden be
taald en ook de keetvrouw.
De bevolking had een grote afkeer en een vaak terechte angst voor deze
in hun ogen rauwe en goddeloze bendes, die graag vochten. In de druk
ste periode waren wel 9000 tot 10.000 mannen langs het kanaal aan het
werk.
De poldergasten vormden een heel bijzondere groep met specifieke ei
genschappen en omstandigheden, die hen een gevoel van zelfstandigheid,
kracht en onbevreesdheid gaven, waardoor zij in staat waren voor zich
zelf op te komen en zo nodig te staken. Zij bezaten een sterk gevoel
voor rechtvaardigheid, solidariteit en onderlinge loyaliteit.
Het Noordhollands Kanaal is aangelegd met grote zuinigheid. Een zui
nigheid echter die wel ten koste is gegaan van die duizenden van heinde
en verre gekomen arbeiders.
G. DU
De vlotbrug over het kanaal bij de Bierkade. (Top. Atlas R.A.A.)
17