Haarlem had men tijdens het beleg uit het aanwezige edele metaal noodmunten geslagen met dezelfde "intrinsieke" waarde als het gangba re geld. De verzilvering -let op de oorspronkelijke betekenis van dit woord- leverde in dit geval geen enkel probleem op, immers alleen in vorm verschilde het van de courante munt. Maar bij gebrek aan edel metaal zat er te Alkmaar uiteindelijk niets anders op dan het gebruik van onedel metaal. Het nadeel hiervan is dat het "geld" hiervan vervaardigd geen intrinsieke waarde heeft. Wil iemand het toch als betaalmiddel aannemen, dan moet hij voldoende vertrouwen -fiducie- hebben in de maker van dit "noodgeld". Dergelijk geld, waarvan de waarde dus geba seerd is op vertrouwen wordt wel fiduciair geld genoemd. De Alkmaarse magistraat meende voldoende vertrouwen bij de bevol king te hebben om in dit geval tot de uitgifte van noodgeld over te kun nen gaan. Het stadsbestuur moest dus beloven om na de noodsituatie bereid te zijn het noodgeld in te wisselen voor goed geld. Eigener beweging was zelden een poorter genegen het noodgeld als betaling aan te nemen. We mogen er wel van uit gaan dat er van stadswege een bevel tot acceptatie van het noodgeld is geweest. Als materiaal koos men voor tin, dat ruim voorhanden was. Het voordeel van tin is dat het door zijn zachtheid zonder speciaal gereedschap bewerkt kan worden. Het nood geld werd vervaardigd met het stempel van het stadszegel, waardoor het voldoende waarborg van echtheid had. Op deze wijze werden te Alkmaar twee noodmunten geslagen, namelijk een ter waarde van een daalder (30 stuivers) en een van zes stuivers. De numismatische omschrijving van de munten luidt: Daalder, tinnen gegoten schijf; op voorzijde burcht met omschrift SIGILUM DE ALCMAR, binnen een parelrand; achterzijde onbe werkt. Zes stuiver, tinnen schijf aan beide zijde van stempel voorzien; voor zijde burcht waarboven A en terzijde 15-73; keerzijde letter A, bovenzijde VI, onderaan 15733. De daalder werd vervaardigd door Cornelis Simons de (tinnen) kanne- gieter. Dit weten we dankzij de bewaard gebleven jaarrekening van de stad over 15734, waarin we lezen: "Cornelis Symonszoon, kannegieter, ter cause van seeckere cloeten (kogels) ende die tinnen daelders te gieten bij ordonnantie ende qui- tantie in date den 23en octobris betaelt: 84/15 stuivers." De hoeveelheid van de totale oplage kunnen we thans niet meer exact achterhalen. Boomkamp komt tot een aantal van 70 005. Dit aantal is aardig in overeenstemming met het bedrag van 10.424 dat de rent meester van Kennemerland op last van de stadhouder. Prins Willem van 50

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1993 | | pagina 49