representee- Enkhuysen en steden ende ende mitgaders den ducaet voort te de landen van van dien in het door het hand geregtighe- Provincien n, hebben die er met politiek n haar bondge- flijkheid aan Hoorn is te vinden in f 97-98. C.W. aanmerking te W. Bruinvis De ens mededeling ningen in deze hem 1992 in: moment samen muntslag in de der vereenigde kollege over 1889 et als leden van en die van Van ïuwd met Anna muntmeester te -roningen. se muntprivilege E.A. Dorrestijn 63. Fleming was indertijd in Amsterdam met toestemming van de toenmalige met ernstig geldgebrek kampende graaf van Leicester begonnen aan uitwerking van plannen tot de inrichting van een Munt. Hier zouden o.a. dubbele rozenobels (sovereigns) geslagen gaan worden, waaruit grote winst te behalen zou zijn. Vanwege de afwijzende houding van Koningin Elizabeth van Engeland en de wijze waarop Fleming de voorgestelde winsten dacht te behalen (te hoge uitgifte koers) is van deze aanmunting te Amsterdam nooit iets gekomen. A. Pol Leicesters Muntplakkaat p. 250; I.E.A. Dorrestijn Westfriese muntmeesters p. 69. 64. Ook binnen het historisch onderzoek over de Noordelijke Nederlanden is het wisselaarsambt maar een enkele keer onderwerp van onderzoek geweest. Voor de Zuidelijke Nederlanden ligt dat duidelijk anders. Zie noot 67. 65. Leiden, 1753-1756 (4 dln), II 806-807. Geciteerd uit W.C. Mees Proeve eener geschiedenis van het Bankwezen in Nederland, gedurende den tijd der Republiek Rotterdam, 1838 p. 13. 66. Eén pond groten vlaams staat voor 244 groten vlaams, hetgeen overeenkomt met ruim J 6,-. Het pachtbedrag was dus groot circa 720,-. W.C. Mees p. 14. 67. Z.W. Sneller Het wisselbedrijf in Nederland vóór de oprichting der stedelijke wisselbanken, in: Tijdschrift voorgeschiedenis 49 (1934) p. 486-502; R. van Uytven Geldhandelaars en wisselaars in het middeleeuws Brabant in: H.EJ.M. van den Eerenbeemt Bankieren in Brabant in de loop der eeuwen Tilburg, 1987 Bijdragen tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland 73, p. 1-20; E. Vercouteren De geldwisselaars in Brabant (1430-1506): een bijdrage tot de geschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 100 (1985) p. 3-25. 68. Mattheus 21:12, Marcus 11:15 en Johannes 2:14-15 69. In Brabant vond deze uitbreiding van de functie plaats in de tweede helft van de 15e eeuw. E. Vercouteren De geldwisselaars p. 12. 70. Zoals hierboven gesteld zou Reinward een wisselaar kunnen zijn geweest en geen muntmeester, hetgeen zou inhouden dat er rond 1150 - wel erg vroeg in de tijd - al een wisselaar te Alkmaar in functie was. 71Een transcriptie van deze instructie wordt geleverd in de bijlage bij dit artikel. 72. Deze ordonnanties bestonden in het begin van de 17e eeuw uit o.a. een beelde- naer ofte figuerboeck en een manuael. Zie hierover: H. Enno van Gelder De Nederlandse Beeldenaars van 1586 tot 1626 en De Nederlandse Manualen 1586- 1630 in respectievelijk Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 60/61 (1973/1974) p. 5-68 en 65/66 (1978/1979) p. 39-79. 73. Een mark is ongeveer gelijk aan 246 gram. 74. E.J.A. van Beek Encyclopedie van munten en bankbiljetten Alphen a/d Rijn, 1986- B p. 55-56. 75. Zie over dit onderwerp bijvoorbeeld: F.C. Spooner On the road to industrial precision. The case of coinage in the Netherlands (1672-1791) in: Economisch en sociaal-historisch Jaarboek 43 (1980) p. 1-18. 76. In de algemene instructie voor wisselaars van 1621 zijn deze percentages gewij zigd in respectievelijk 1,66% en 1 (60ste en 100ste penning). Groot Utrechts Placaatboek I p. 562-565. 77. Een penning is hier gelijk aan 1/16 stuiver en dus aan 1/320 gulden. In de al 45

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1993 | | pagina 44