bieding van goud beneden het gehalte van de gouden dukaat (23 karaat 8 grein 0,986) mocht hij daarboven nog eens 1,25% van de waarde rekenen voor het "scheyden" (art. 5.)76. Dit scheiden had te maken met het voor muntslag op juist gehalte brengen van het goud, waarbij het teveel aan zilver of andere metalen uit de legering diende te worden gehaald om het op het niveau van dukatengoud te krijgen. Ook voor het wisselen kreeg Jan Huijgen een vastgestelde vergoeding: voor stukken met een waarde tussen de 10 stuivers en 1 gulden niet meer dan 6 penning, tussen de 1 en 2 gulden 12 penning, tussen de 2 en 3 gulden 1 stuiver 2 penning en tussen de 4 en 6 gulden 2 stuiver 2 pen ning (art. 17)77. De straffen voor de niet correcte uitoefening van het ambt van wisselaar - ik noemde het al even - waren niet gering. Bij het niet hebben van een behoorlijk uithangbord aan zijn gevel kon Huijgen rekenen op een boete van 1 gouden dukaat. Het niet op tafel hebben van de meest recente versie van het Manuaal kon hem een boete opleveren van 2 gouden dukaten per keer. Het niet direkt doorknippen van de aange kochte muntstukken en het niet op tafel gereed houden van een (metaal)schaar werd bestraft met 10 gouden dukaten. Het niet en waar schijnlijk ook niet op tijd doorgeven van misstanden in de geldcirculatie aan de stedelijke - of provinciale overheid zou Huijgen al snel komen te staan op ontheffing uit zijn functie en in bepaalde gevallen zelfs verban ning uit de provincie. Het ambt van wisselaar was dus niet zonder risico, maar zal voldoende kansen hebben geboden tot een redelijk inkomen waardoor het aanne men van een dergelijk ambt toch aantrekkelijk was. 33

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1993 | | pagina 32